Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Numeri 6

1 De Heer zeide tot Mozes:

2 Spreek tot de Israelieten en zeg hun: Wanneer iemand, man of vrouw, een nazireergelofte aflegt, om zich aan den Heer te wijden,

3 dan zal hij zich van wijn en sterken drank onthouden, geen wijn azijn of bierazijn drinken, ja generlei druivennat drinken, noch versche of gedroogde druiven eten.

4 Zolang zijn nazireerschap duurt, zal hij van niets dat van den wijnstok bereid wordt, zelfs niet van de pitten en schillen, eten.

5 Ook zal zolang zijn gelofte van nazireerschap duurt geen scheermes op zijn hoofd komen; totdat de dagen waarvoor hij zich aan den Heer gewijd heeft afgelopen zijn zal hij heilig wezen en zijn hoofdhaar vrij laten groeien.

6 Ook zal hij al den tijd dien hij zich aan den Heer gewijd heeft niet komen bij een lijk.

7 Zelfs aan zijn vader, moeder, broeder of zuster zal hij zich niet verontreinigen als zij gestorven zijn; want de wijding van zijn god is op zijn hoofd.

8 Zolang zijn nazireerschap duurt zal hij aan den Heer heilig zijn.

9 En wanneer geheel onverwachts iemand in zijn nabijheid sterft en hij zo zijn gewijd hoofd verontreinigt, dan zal hij zijn hoofdhaar scheren op den dag waarop hij weder rein wordt: op den zevenden dag zal hij het afscheren.

10 En op den achtsten dag zal hij twee tortels of twee jonge duiven tot den priester, aan den ingang van de tent der samenkomst, brengen.

11 Dan zal de priester een daarvan als zondoffer en een als brandoffer bereiden en voor hem verzoening bewerken voor de zonde door de aanraking van dat lijk begaan; waarna hij, op dienzelfden dag, zijn hoofd weder heiligen

12 en zich hetzelfde aantal dagen aan den Heer wijden zal, terwijl hij een eenjarig lam ten schuldoffer brengt. De vorige dagen tellen niet mede; want verontreinigd was zijn nazireerschap.

13 Dit nu is de wet op den nazireer: ten dage dat de tijd van zijn nazireerschap is afgelopen zal men hem naar den ingang van de tent der samenkomst brengen

14 en hij zijn gave aan den Heer aanbieden: een gaaf, eenjarig, manlijk lam ten brandoffer, een gaaf, eenjarig vrouwlijk lam ten zondoffer, en een gaven ram ten dankoffer,

15 benevens een korf met van meelbloem bereide met olie gemengde, ongezuurde koeken en met olie bestreken ongezuurde vladen, en het daarbij behorende meel offer en plengoffer.

16 De priester zal die voor des Heeren aangezicht opdragen en zijn zond offer en brandoffer brengen;

17 ook den ram zal hij als dankoffer aan den Heer brengen met den korf ongezuurd brood, en ook zal de priester zijn meel offer en plengoffer brengen.

18 Dan zal de nazireer aan den ingang van de tent der samenkomst zijn gewijd hoofd scheren, en zijn gewijd hoofdhaar nemen en in het vuur werpen dat onder het dankoffer brandt.

19 Nadat hij zich zo zijn gewijd haar afgeschoren heeft, zal de priester den gekookten voorpoot van den ram, met een ongezuurden koek en een ongezuurde vlade, uit den korf nemen en op de handen van den nazireer leggen.

20 Dan zal de priester het als een aanbiedingsgave bewegen voor den Heer. Als iets heiligs valt het den priester ten deel, met de aanbiedingsborst en den heffingsschenkel. Daarna mag de nazireer wijn drinken.

21 Dit is de wet op den nazireer, wat hij als zijn gave aan den Heer bij de aanvaarding van zijn nazireerschap belooft, behalve wat hij verder in staat is te geven. Volgens de gelofte die hij aflegt zal hij handelen, in overeenstemming met de voor zijn nazireerschap geldende wet.

22 De Heer sprak tot Mozes:

23 Zeg aan Aaron en zijn zonen: Met de navolgende woorden zult gij de Israelieten zegenen:

24 De Heer zegene u en behoede u.

25 De Heer doe zijn lichtend aangezicht over u schijnen en ontferme zich over u!

26 De Heer verheffe zijn aangezicht over u en schenke u vrede!

27 Zo zult gij mijn naam op de Israelieten leggen; en ik zal hen zegenen.