Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Numeri 7

1 Op den dag, dat Mozes de oprichting van den tabernakel voltooid, dien gezalfd en, met al zijn meubelen, benevens het altaar en al zijn toebehoren, geheiligd had; toen hij dit alles gezalfd en geheiligd had,

2 boden Israels vorsten, de hoofden hunner familien, hun gaven aan--dezelfden die ook stamhoofden waren en over de monstering gesteld--

3 zij brachten dan hun gaven voor 's Heeren aangezicht, namelijk zes huifkarren en twaalf runderen, een wagen van elk tweetal vorsten en een stier van ieder hunner; zij brachten ze voor den tabernakel.

4 En de Heer zeide tot Mozes:

5 Neem ze van hen aan; zij zullen zijn voor den dienst van de tent der samenkomst. Gij zult ze den Levieten, ieder in verhouding tot zijn werk, geven.

6 Toen nam Mozes de wagens en de runderen en gaf ze den Levieten.

7 Twee wagens en vier runderen gaf hij aan de Gersjonieten, in verhouding tot hun werk;

8 de overige wagens en de acht runderen gaf hij aan de Merarieten, in verhouding tot hun werk. Dezen stonden onder de leiding van Ithamar, den zoon van den priester Aaron.

9 Maar den Kehathieten gaf hij er geen; want de zorg voor het heilige was hun toevertrouwd, dat zij op de schouders moesten dragen.

10 Ook brachten de vorsten de inwijdingsgave van het altaar, op den dag waarop het gezalfd werd, en de vorsten brachten hun gave voor het altaar.

11 Toen zeide de Heer tot Mozes: Laat elk der vorsten op een afzonderlijken dag zijn gave tot inwijding van het altaar brengen.

12 Zo bracht op den eersten dag Nahsjon, de zoon van Amminadab, van den stam Juda, zijn gave.

13 Zij bestond uit een zilveren schotel, honderd dertig sikkelen zwaar, een zilveren offerschaal, zeventig sikkelen, en wel heilige sikkelen, zwaar, beide vol meelbloem, met olie aangemengd, ten meeloffer,

14 een gouden lepel, tien sikkelen zwaar, vol wierook,

15 een jongen stier, een ram, een eenjarig lam ten brandoffer,

16 een geitebok ten zondoffer,

17 en ten dankoffer twee runderen vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de gave van Nahsjon, den zoon van Amminadab.

18 Op den tweeden dag bracht Nethaneel, de zoon van Suar, de vorst van Issachar, zijn gave.

19 Zij bestond uit een zilveren schotel, honderd dertig sikkelen zwaar, een zilveren offerschaal, zeventig sikkelen, en wel heilige sikkelen zwaar, beide vol meelbloem, met olie aangemengd, ten meeloffer,

20 een gouden lepel, tien sikkelen zwaar, vol wierook,

21 een jongen stier, een ram, een eenjarig lam ten brandoffer,

22 een geitebok ten zondoffer,

23 en ten dankoffer twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de gave van Nethaneel, den zoon van Suar.

24 Op den derden dag de vorst der Zebulonieten, Eliab, de zoon van Helon.

25 Zij bestond uit een zilveren schotel, honderd dertig sikkelen zwaar, een zilveren offerschaal, zeventig sikkelen, en wel heilige sikkelen, zwaar, beide vol meelbloem, met olie aangemengd, ten meeloffer,

26 een gouden lepel, tien sikkelen zwaar, vol wierook,

27 een jongen stier, een ram, een eenjarig lam ten brandoffer,

28 een geitebok ten zondoffer,

29 en ten dankoffer twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de gave van Eliab, den zoon van Helon.

30 Op den vierden dag de vorst der Rubenieten, Elisur, de zoon van Sjedeur.

31 Zij bestond uit een zilveren schotel, honderd dertig sikkelen zwaar, een zilveren offerschaal, zeventig sikkelen, en wel heilige sikkelen, zwaar, beide vol meelbloem, met olie aangemengd, ten meeloffer,

32 een gouden lepel, tien sikkelen zwaar, vol wierook,

33 een jongen stier, een ram, een eenjarig lam ten brandoffer,

34 een geitebok ten zondoffer,

35 en ten dankoffer twee runderen vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de gave van Elisur, den zoon van Sjedeur.

36 Op den vijfden dag de vorst der Simeonieten, Sjelumiel, de zoon van Suris-jaddai.

37 Zij bestond uit een zilveren schotel, honderd dertig sikkelen zwaar, een zilveren offerschaal, zeventig sikkelen, en wel heilige sikkelen, zwaar, beide vol meelbloem, met olie aangemengd, ten meeloffer,

38 een gouden lepel tien sikkelen zwaar, vol wierook,

39 een jongen stier, een ram, een eenjarig lam ten brandoffer,

40 een geitebok ten zondoffer,

41 en ten dankoffer twee runderen vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de gave van Sjelumiel, den zoon van Surisjaddai.

42 Op den zesden dag de vorst der Gadieten, Eljazaf, de zoon van Reuel.

43 Zij bestond uit een zilveren schotel, honderd dertig sikkelen zwaar, een zilveren offerschaal, zeventig sikkelen, en wel heilige sikkelen, zwaar, beide vol meelbloem, met olie aangemengd, ten meeloffer,

44 een gouden lepel, tien sikkelen zwaar, vol wierook,

45 een jongen stier, een ram, een eenjarig lam ten brandoffer,

46 een geitebok ten zondoffer,

47 en ten dankoffer twee runderen vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de gave van Ejazaf, den zoon van Reuel.

48 Op den zevenden dag de vorst der Efraimieten, Elisjama, de zoon van Ammihud.

49 Zij bestond uit een zilveren schotel, honderd dertig sikkelen zwaar, een zilveren offerschaal, zeventig sikkelen, en wel heilige sikkelen, zwaar, beide vol meelbloem, met olie aangemengd, ten meeloffer,

50 een gouden lepel, tien sikkelen zwaar, vol wierook,

51 een jongen stier, een ram, een eenjarig lam ten brandoffer,

52 een geitebok ten zondoffer,

53 en ten dankoffer twee runderen vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de gave van Elisjama, den zoon van Ammihud.

54 Op den achtsten dag de vorst der Manassieten, Gamliel, de zoon van Pedasur.

55 Zij bestond uit een zilveren schotel, honderd dertig sikkelen zwaar, een zilveren offerschaal, zeventig sikkelen, en wel heilige sikkelen, zwaar, beide vol meelbloem, met olie aangemengd, ten meeloffer,

56 een gouden lepel, tien sikkelen zwaar, vol wierook,

57 een jongen stier, een ram, een eenjarig lam ten brandoffer,

58 een geitebok ten zondoffer,

59 en ten dankoffer twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de gave van Gamliel, den zoon van Pedasur.

60 Op den negenden dag de vorst der Benjaminieten, Abidan, de zoon van Gideoni.

61 Zij bestond uit een zilveren schotel, honderd dertig sikkelen zwaar, een zilveren offerschaal, zeventig sikkelen, en wel heilige sikkelen, zwaar beide vol meelbloem, met olie aangemengd, ten meeloffer,

62 een gouden lepel, tien sikkelen zwaar, vol wierook,

63 een jongen stier, een ram, een eenjarig lam ten brandoffer,

64 een geitebok ten zondoffer,

65 en ten dankoffer twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren.

66 Dit was de gave van Abidan, den zoon van Gideoni. Op den tienden dag de vorst der Danieten, Ahiezer, de zoon van Ammis-jaddai.

67 Zij bestond uit een zilveren schotel, honderd dertig sikkelen zwaar, een zilveren offerschaal, zeventig sikkelen en wel heilige sikkelen, zwaar, beide vol meelbloem, met olie aangemengd, ten meeloffer,

68 een gouden lepel, tien sikkelen zwaar, vol wierook,

69 een jongen stier, een ram, een eenjarig lam ten brandoffer,

70 een geitebok ten zondoffer,

71 en ten dankoffer twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de gave van Ahiezer, den zoon van Ammisjaddai.

72 Op den elfden dag de vorst der Azerieten, Paggiel, de zoon van Ochran.

73 Zij bestond uit een zilveren schotel, honderd dertig sikkelen zwaar, een zilveren offerschaal, zeventig sikkelen, en wel heilige sikkelen, zwaar, beide vol meelbloem, met olie aangemengd, ten meeloffer,

74 een gouden lepel, tien sikkelen zwaar, vol wierook,

75 een jongen stier, een ram, een eenjarig lam ten brandoffer,

76 een geitebok ten zondoffer,

77 en ten dankoffer twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de gave van Paggiel, den zoon van Ochran.

78 Op den twaalfden dag de vorst der Naftalieten, Ahira, de zoon van Enan.

79 Zij bestond uit een zilveren schotel, honderd dertig sikkelen zwaar, een zilveren offerschaal, zeventig sikkelen, en wel heilige sikkelen, zwaar, beide vol meelbloem, met olie aangemengd, ten meeloffer,

80 een gouden lepel, tien sikkelen zwaar, vol wierook,

81 een jongen stier, een ram, een eenjarig lam ten brandoffer,

82 een geitebok ten zondoffer,

83 en ten dankoffer, twee runderen vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de gave van Ahira, den zoon van Enan.

84 Dit was de inwijdingsgave van het altaar op den dag dat het gezalfd werd, vanwege Israels vorsten: twaalf zilveren schotels, twaalf zilveren offerschalen twaalf gouden lepels;

85 elke schotel van honderd dertig, elke offerschaal van zeventig sikkelen zilver; dus was al het zilver van die voorwerpen tweeduizend vierhonderd heilige sikkelen;

86 twaalf gouden lepels vol wierook, elke lepel van tien heilige sikkelen; dus was al het goud van die lepels honderd twintig sikkelen;

87 al de runderen ten brandoffer, twaalf stieren, twaalf rammen, twaalf eenjarige lammeren, met de daarbij behorende meeloffers, en twaalf geitebokken ten zondoffer;

88 benevens al de runderen van de dankoffers, vier en twintig stieren, zestig rammen, zestig bokken en zestig eenjarige lammeren. Dit was de inwijding van het altaar, nadat het gezalfd was.

89 En wanneer Mozes de tent der samenkomst binnenging, om met hem te spreken, dan hoorde hij de stem tot hem spreken van boven het deksel dat op de ark der Geboden lag, van tussen de twee cherubs. Zo sprak hij tot hem.