Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Matteüs 18

1 Te dier ure kwamen de leerlingen tot Jezus en vroegen: Wie is toch de grootste in het Koninkrijk der hemelen?

2 En hij riep een kind, plaatste het in hun midden

3 en zeide: Voorwaar, zeg ik u, indien gij u niet verandert en als kinderen wordt, komt gij niet in het Koninkrijk der hemelen.

4 Wie dan zichzelf zal vernederen als dit kind, die is de grootste in het Koninkrijk der hemelen.

5 En wie zulk een kind ontvangt met vermelding van mijn naam ontvangt mij,

6 en wie een dezer kleinen die in mij geloven verleidt, het ware hem beter dat een molensteen aan zijn hals gehangen en hij in de diepte der zee verdronken werd.

7 Wee der wereld vanwege de verleidingen! Want wel moeten de verleidingen komen, maar wee den mens door wien de verleiding komt.

8 Indien uw hand of voet u ten valstrik is, houw ze af en werp ze weg; want beter is het voor u verminkt of kreupel het leven in te gaan, dan met twee handen of twee voeten in het eeuwige vuur geworpen te worden.

9 En indien uw oog u ten valstrik is, ruk het uit en werp het weg; beter is het voor u eenogig het leven in te gaan dan met twee ogen in de vuurhel geworpen te worden.

10 Ziet toe niet een dezer kleinen te minachten; want ik zeg u dat hun engelen in de hemelen voortdurend het aangezicht van mijn Vader in de hemelen zien.

11

12 Wat dunkt u? Als iemand honderd schapen heeft en een daarvan verdwaalt, zal hij niet de negen en negentig op de bergen laten en het verdwaalde gaan zoeken?

13 En vindt hij het, voorwaar, ik zeg u dat hij zich meer over dat ene verheugt dan over de negen en negentig die niet verdwaald zijn geweest.

14 Zo is het ook de wil niet van uw Vader in de hemelen dat een van deze kleinen verloren ga.

15 Als uw broeder zondigt, ga hem dan onder vier ogen vermanen. Hoort hij naar u, dan hebt gij uw broeder gewonnen;

16 hoort hij niet, neem dan nog een of twee mee; opdat door het woord van twee of drie getuigen elke zaak vastgesteld worde.

17 Luistert hij ook naar hen niet, zeg het dan aan de gemeente; en indien hij ook naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u als heiden en tollenaar.

18 Voorwaar, ik zeg u, alwat gij bindt op aarde zal in den hemel gebonden zijn, en wat gij ontbindt op aarde zal in den hemel ontbonden zijn.

19 Wederom, voorwaar, ik zeg u, indien twee van u op aarde eenstemmig bidden om het een of ander, wat het ook zij, het zal hun geworden vanwege mijn Vader in de hemelen;

20 want waar twee of drie saamgekomen zijn tot aanroeping van mijn naam, daar ben ik in hun midden.

21 Toen kwam Petrus tot hem en zeide: Heer, hoe dikwijls kan mijn broeder tegen mij zondigen dat ik hem vergiffenis schenken moet? Tot zeven keer toe?

22 Jezus zeide: Ik zeg u niet tot zeven keer, maar tot zeventigmaal zeven keer.

23 Daarom gaat het met het Koninkrijk der hemelen als met een koning die wilde afrekenen met zijn slaven.

24 Toen hij met de afrekening begon, werd tot hem een gebracht die hem tienduizend talenten schuldig was,

25 en daar hij niet kon betalen, beval de heer dat hij met vrouw, kinderen en alwat hij bezat verkocht zou worden tot delging van de schuld.

26 Daarom viel de slaaf voor hem neer en zeide: Heb geduld met mij; ik zal u alles betalen.

27 En de heer had medelijden met dien slaaf, liet hem gaan en schold hem de schuld kwijt.

28 Maar die slaaf vond, toen hij buiten kwam, een zijner medeslaven, die hem honderd zilverlingen schuldig was; hij greep hem bij de keel en zeide: Betaal wat gij schuldig zijt.

29 Daarom viel zijn medeslaaf hem tevoet en zeide smekend: Heb geduld met mij; ik zal u betalen.

30 Hij wilde echter niet, maar ging heen en wierp hem in de gevangenis, totdat hij het verschuldigde zou betaald hebben.

31 Toen zijn medeslaven zagen wat gebeurde, werden zij diep bedroefd en gingen alles aan hun heer meedelen.

32 Nu ontbood de heer hem en zeide tot hem: Gij boze slaaf, die gehele schuld heb ik u kwijtgescholden op uw smeken;

33 behoordet gij dan ook niet u te ontfermen over uw medeslaaf, zoals ik mij over u ontfermd heb?

34 En in toorn ontstoken, leverde zijn heer hem over aan de gerechtsdienaren, totdat hij al het hem verschuldigde zou betaald hebben.

35 Zo zal uw hemelse Vader u doen indien niet ieder van u van harte zijn broeder vergeeft.