Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Matteüs 24

1 Jezus verliet den tempel en ging zijns weegs. Toen kwamen de leerlingen tot hem en wezen op de tempelgebouwen.

2 En hij antwoordde hun: Ziet gij dit alles? Voorwaar, ik zeg u, geen steen zal hier op een anderen blijven liggen; alles zal afgebroken worden.

3 Toen hij op den Olijfberg neerzat, kwamen zijn leerlingen, terwijl niemand anders er bij was, tot hem en zeiden: Zeg ons, wanneer zal dit alles geschieden, en waaraan zullen wij weten dat gij komt en de wereld ten einde gaat?

4 Jezus gaf hun ten antwoord: Ziet toe dat gij u niet laat verleiden.

5 Want velen zullen komen onder mijn naam, zeggende: Ik ben de Christus, en zij zullen velen verleiden.

6 Gij zult horen van oorlogen en oorlogsgeruchten; ziet toe, wordt niet ontroerd; want dat moet geschieden, maar is het einde nog niet.

7 Want volk zal tegen volk opstaan; rijk tegen rijk; hier en daar zullen hongersnoden zijn en aardbevingen;

8 dat alles is het begin der weeen.

9 Dan zal men u overleveren aan mishandeling en u doden; gij zult door alle volken gehaat worden, omdat gij mijn naam draagt.

10 En dan zullen velen ten val komen, elkander overleveren en haten.

11 Ook zullen vele valse profeten opstaan en menig een verleiden.

12 En doordat de ongerechtigheid toeneemt zal de liefde der meesten verkoelen;

13 maar wie volhardt tot het eind, die zal gered worden.

14 Eerst zal deze Blijmare, de Blijmare van het Koninkrijk, in geheel de wereld verkondigd worden, tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde komen.

15 Wanneer gij dan den Gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door den profeet Daniel, in de heilige plaats ziet staan, wie dit leest lette er op!

16 dat dan zij die in Judea zijn naar het gebergte vluchten;

17 wie op het dak is kome er niet af om zijn goed uit zijn huis mee te nemen;

18 wie op den akker is kere niet terug om zijn mantel te halen.

19 Wee in die dagen de zwangere en de zoogende vrouwen!

20 Bidt toch dat uw vlucht niet plaats hebbe in den winter of op een sabbat;

21 want dan zal er een zo grote nood zijn als er nooit geweest is van den aanvang der wereld tot nu toe en er ook nooit meer zijn zal.

22 Indien die dagen niet verkort werden, zou niets dat leeft behouden blijven; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen verkort worden.

23 Wanneer dan iemand tot u zegt: Zie, hier is de Christus! of: Daar is hij! gelooft het niet;

24 want valse Christussen en valse profeten zullen opstaan en zo grote wonderen en tekenen doen dat zij, zo mogelijk, zelfs de uitverkorenen zouden verleiden.

25 Zie, ik heb het u voorzegd,

26 Zegt men dan tot u: Zie, hij is in de woestijn! gaat er niet heen; Zie, hij is in de binnenkamers! gelooft het niet.

27 Want zoals de bliksem uitschiet van het Oosten en licht tot het Westen, zo zal de komst van den Mensenzoon zijn.

28 Waar het aas ligt verzamelen zich de gieren.

29 Aanstonds na den nood dier dagen zal de zon verduisterd worden en de maan ophouden te schijnen, zullen de sterren van den hemel vallen en de hemelmachten wankelen.

30 En dan zal het teken van den Mensenzoon zich aan den hemel vertonen; alle geslachten der aarde zullen zich op de borst slaan en den Mensenzoon zien komen op de wolken des hemels met grote macht en luister.

31 Hij zal zijn engelen met luid bazuingeschal uitzenden, en zij zullen al zijn uitverkorenen van de vier hemelstreken, van het ene eind der hemelen tot het andere, verzamelen.

32 Leert van den vijgeboom deze gelijkenis: Wanneer zijn takken zacht worden en zijn bladeren uitspruiten, dan weet gij dat de zomer nabij is;

33 zo ook, wanneer gij dat alles ziet, weet dan dat hij nabij is, voor de deur staat.

34 Voorwaar, ik zeg u, dit geslacht gaat niet voorbij voordat dit alles is geschied.

35 Hemel en aarde zullen voorbijgaan, mijn woorden niet.

36 Maar van dien dag en dat uur weet niemand iets; zelfs de engelen der hemelen of de Zoon niet; de Vader alleen weet het.

37 Want evenals het ging in de dagen van Noach, zo zal de Mensenzoon verschijnen.

38 Gelijk men in de dagen voor den Zondvloed at en dronk, huwde en ten huwelijk gaf, tot op den dag waarop Noach in de ark ging,

39 en zij er niets van begrepen voordat de Zondvloed kwam en allen wegrukte, zo zal het bij de komst van den Mensenzoon gaan.

40 Dan zullen twee op den akker zijn; de een wordt meegenomen, de ander achtergelaten;

41 twee vrouwen malen aan den handmolen; de ene wordt meegenomen, de andere achtergelaten.

42 Waakt dan; want gij weet niet, op welken dag uw Heer komt.

43 Gij begrijpt toch, als de huisbewoner geweten had, in welke nachtwake de dief zou komen, dan zou hij wel wakker zijn gebleven en niet hebben toegelaten dat in zijn huis ingebroken werd.

44 Daarom weest ook gij bereid; want op een uur waarvan gij het niet vermoedt komt de Mensenzoon.

45 Wie is nu de getrouwe en verstandige slaaf, dien zijn heer heeft gesteld over zijn onderhorigen om hun te rechter tijd spijs te geven?

46 Zalig de slaaf dien zijn heer, wanneer hij komt, daarmee bezig vindt;

47 voorwaar, ik zeg u, hij zal hem het beheer over al zijn goederen geven.

48 Maar als die slaaf slecht is en bij zichzelf zegt: Mijn heer blijft nog lang uit!

49 en zijn medeslaven begint te slaan, terwijl hijzelf eet en drinkt met dronkaards,

50 dan zal de heer van dien slaaf komen op een dag waarop hij het niet verwacht en op een uur waarvan hij niets weet,

51 en zal het in stukken houwen en hem het lot der huichelaars doen delen; daar zal het geween en het tandengeknars zijn.