Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Matteüs 9

1 Na zich ingescheept te hebben, stak hij over en kwam in zijn woonplaats. Daar bracht men hem een verlamde, die op een bed gelegd was.

2 En toen Jezus hun geloof zag, zeide hij tot den verlamde: Mijn zoon, houd moed; uw zonden zijn vergeven.

3 En zie, enige schriftgeleerden zeiden bij zichzelf: Het is godslasterlijk wat die man zegt!

4 Jezus, die hun gedachten kende, zeide: Wat bedenkt gij daar slechte dingen!

5 Wat toch is lichter, te zeggen: Uw zonden zijn vergeven, of te zeggen: sta op en loop?

6 Opdat gij dan moogt weten dat de Mensenzoon de macht heeft op aarde zonden te vergeven, toen zeide hij tot den verlamde: Sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis.

7 En hij stond op en ging naar zijn huis.

8 Op dit gezicht werden de scharen van vrees bevangen en prezen God, die zo grote macht aan de mensen gegeven had.

9 Toen Jezus, van daar vertrokken, het belastingkantoor voorbijkwam en daar een man zag zitten, Mattheus genaamd, zeide hij tot hem: Volg mij en hij stond op en volgde hem.

10 En zie, toen hij te huis aanlag, kwamen vele tollenaren en zondaren met Jezus en zijn leerlingen aanliggen.

11 Toen de Farizeen dit zagen, zeiden zij tot zijn leerlingen: Waarom eet uw leermeester met tollenaren en zondaren?

12 Hij hoorde het en zeide: De gezonden hebben geen geneesheer nodig, maar de zieken.

13 Leert toch begrijpen wat het zeggen wil: Barmhartigheid wil ik en geen offer. Want ik ben niet gekomen om rechtschapenen te roepen, maar zondaren.

14 Toen kwamen de leerlingen van Johannes tot hem met de vraag: Waarom vasten wij en de Farizeen, maar uw leerlingen niet?

15 En Jezus zeide tot hen: De bruiloftsgasten kunnen toch geen rouw bedrijven zolang de bruidegom bij hen is! De dagen komen dat de bruidegom van hen weggenomen is; dan zullen zij vasten.

16 Niemand zet ook een lap van ongevolde stof op een oud kleed; want het ingezette stuk trekt iets af van het kleed, en de scheur wordt erger.

17 Ook giet men geen jongen wijn in oude zakken; anders scheuren de zakken, wordt de wijn verspild en gaan de zakken te loor. Maar giet men nieuwen wijn in nieuwe zakken, dan blijven beide bewaard.

18 Terwijl hij dit tot hen sprak, daar trad een aanzienlijk man nader, viel voor hem neer en zeide: Mijn dochter is daareven gestorven; maar kom haar de hand opleggen, dan zal zij herleven.

19 En Jezus stond op en volgde hem met zijn leerlingen.

20 En zie, een vrouw die twaalf jaar lang bloedvloeiing had gehad naderde hem van achteren en raakte den kwast van zijn kleed aan.

21 Want zij zeide bij zichzelf: Als ik maar zijn kleed aanraak zal ik genezen.

22 Maar Jezus keerde zich om en zeide toen hij haar zag: Houd moed, mijn dochter; uw geloof heeft u genezen. En van stonde af aan was de vrouw genezen.

23 Toen Jezus in het huis van den heer gekomen was en er de fluitspelers en de misbaar makende schare zag,

24 zeide hij: Gaat heen; want het meisje is niet gestorven, maar slaapt. En zij lachten om hem.

25 Maar nadat de schare verwijderd was, ging hij naar binnen, vatte haar hand, en het meisje ontwaakte.

26 Het gerucht hiervan verbreidde zich door dat gehele land.

27 Toen Jezus van daar heenging, volgden hem twee blinden, die luidkeels riepen: Erbarm u over ons, zoon Davids!

28 en toen hij in huis was gegaan, kwamen de blinden tot hem. Nu zeide Jezus tot hen: Gelooft gij dat ik dat kan doen? Zij zeiden tot hem: Ja, Heer.

29 Toen raakte hij hun ogen aan en zeide: U geschiede naar uw geloof.

30 En hun ogen openden zich. Toen zeide Jezus op strengen toon tot hen: Ziet toe! laat niemand het vernemen!

31 Maar zij gingen heen en maakten hem in dat ganse land bekend.

32 En zie, terwijl zij heengingen, bracht men hem een doofstommen bezetene.

33 En toen de duivel uitgeworpen was, sprak de stomme. Waarop de scharen met verbazing zeiden: Zo iets heeft zich nooit in Israel voorgedaan!

34 Maar de Farizeen zeiden: Hij werpt de duivelen uit door den overste der duivelen.

35 Jezus nu trok alle steden en dorpen rond, lerend in hun synagogen, predikend de Blijmare van het Koninkrijk en allerlei ziekten en kwalen genezend.

36 En de schare ziende, kreeg hij innig medelijden met hen, omdat zij afgemat en uitgeput waren, als schapen zonder herder.

37 Toen zeide hij tot zijn leerlingen: De oogst is wel groot, maar er zijn weinig arbeiders;

38 bidt dan den Heer van den oogst arbeiders te zenden om voor hem te oogsten.