Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Marcus 11

1 Toen zij Jeruzalem naderden, bij Bethfage en Bethanie, aan den Olijfberg, zond hij twee zijner leerlingen

2 met den last: Gaat naar het dorp daar tegenover u; zodra gij het binnenkomt, zult gij een vastgebonden veulen vinden, een waarop nog nooit een mens gezeten heeft; maakt het los en neemt het mee.

3 En mocht iemand u zeggen: Waarom doet gij dat? zegt dan: De Heer heeft het nodig en zal het dadelijk terugzenden.

4 Zij gingen dan heen en vonden een veulen vastgebonden aan een deur, buiten aan den weg, en maakten het los.

5 Enigen van hen die daarbij stonden zeiden: Wat doet gij daar? Waarom maakt gij het veulen los?

6 Toen zij hun antwoordden zoals Jezus gezegd had, lieten zij hen begaan.

7 Zij brachten dan het veulen bij Jezus en legden hun klederen daarop, en hij ging er op zitten.

8 Toen spreidden velen hun klederen op den weg, anderen groen dat zij op de akkers afgesneden hadden,

9 en zij die voorafgingen en zij die volgden riepen: Hozanna! Met den naam des Heeren zij hij die komt gezegend!

10 Gezegend het rijk van onzen vader David dat komt! Hozanna in den hooge!

11 Zo kwam hij Jeruzalem binnen en ging naar den tempel, en nadat hij daar alles in ogenschouw genomen had, verliet hij met de Twaalve--het was reeds laat geworden--de stad en ging naar Bethanie.

12 Toen zij den volgenden dag uit Bethanie gingen, kreeg hij honger,

13 en daar hij van verre een vijgeboom, vol in het blad, zag, ging hij er heen om te zien of hij er iets aan vond. Doch toen hij er bij kwam, vond hij er niets dan bladeren aan; want het was niet de tijd voor vijgen.

14 Toen zeide hij tot hem: Ete niemand in der eeuwigheid meer vrucht van u! En zijn leerlingen hoorden het.

15 Toen zij in Jeruzalem kwamen en den tempel binnentraden, begon hij hen die in den tempel verkochten en kochten er uit te drijven, de tafels der wisselaars en de banken der duivenverkopers wierp hij omver,

16 liet niemand toe iets door den tempel te dragen

17 en leerde aldus: Staat er niet geschreven: Mijn huis zal een bedehuis heten voor alle volken; maar gij hebt er een rovershol van gemaakt?

18 Toen de overpriesters en de schriftgeleerden hiervan hoorden, zochten zij naar een middel om hem ten val te brengen; want zij waren bevreesd voor hem, omdat de gehele schare versteld stond over zijn leer.

19 En toen het avond was geworden, gingen zij de, stad weer uit.

20 Den volgenden morgen vroeg kwamen zij langs den vijgeboom en zagen dat hij tot den wortel toe verdord was.

21 En Petrus herinnerde zich het gebeurde en zeide tot hem: Zie, Rabbi, de vijgeboom dien gij vervloekt hebt is verdord.

22 En Jezus gaf hun ten antwoord: Hebt geloof in God.

23 Voorwaar, ik zeg u, als iemand tot dezen berg zeide: Hef u op en stort u in de zee--en in zijn hart niet twijfelde maar geloofde dat wat hij zeide gebeuren zou, het zou hem geschieden.

24 Daarom zeg ik u: Alwat gij bidt en vraagt, gelooft slechts dat gij het ontvangen hebt, en het zal u tendeelvallen.

25 En wanneer gij staat te bidden, vergeeft indien gij iets tegen een ander hebt, opdat uw Vader in de hemelen ook u uw overtredingen vergeve.

26

27 Zij kwamen dan wederom in Jeruzalem; en terwijl hij in den tempel rondwandelde, kwamen de overpriesters, schriftgeleerden en oudsten tot hem

28 en zeiden: Door welke macht doet gij dit? Of wie heeft u de macht gegeven om dit te doen?

29 Jezus zeide hun: Ik wil u een ding vragen; antwoordt mij daarop, dan zal ik u zeggen, door welke macht ik dit doe.

30 De doop van Johannes was die uit den hemel of uit de mensen? Antwoordt mij.

31 Nu overlegden zij bij zichzelf: Zeggen wij: Uit den hemel--dan zal hij zeggen: Waarom hebt gij dan in hem niet geloofd?

32 Maar zouden wij zeggen: Uit de mensen? (.....)Zij vreesden de schare; want allen hielden het er voor dat Johannes waarlijk een profeet was.

33 Zij gaven dus Jezus ten antwoord: Wij weten het niet. Toen zeide Jezus tot hen: Dan zeg ik u ook niet, door welke macht ik dit doe.