Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Marcus 13

1 Toen hij den tempel verliet, zeide een zijner leerlingen: Meester, zie wat een stenen en gebouwen!

2 En Jezus zeide: Ziet gij die grote gebouwen? Geen dier stenen zal op den anderen blijven liggen; alles zal worden gesloopt.

3 Toen hij dan op den Olijfberg, tegenover den tempel zat, vroegen hem Petrus, Jacobus, Johannes en Andreas--de anderen waren er niet bij:

4 Zeg ons, wanneer zal dat geschieden, en waaraan zullen wij weten dat dit alles ten einde zal gaan?

5 Nu begon Jezus hun te zeggen: Ziet toe dat niemand u verleide.

6 Velen zullen komen mijn naam aannemend en zeggen dat ik het ben, en zullen velen verleiden.

7 Wanneer gij van oorlogen en oorlogsgeruchten hoort, wordt dan niet ontroerd; dat moet komen, maar is het einde nog niet.

8 Want volk zal tegen volk opstaan, en rijk tegen rijk; hier en daar zullen aardbevingen zijn, er zullen hongersnoden ontstaan. Dat is het begin der weeen.

9 Neemt u in acht; men zal u overleveren aan rechtbanken, en gij zult in synagogen gegeseld worden, voor stadhouders en koningen terechtstaan om mijnentwil om voor hen getuigenis af te leggen.

10 En eerst moet aan alle volken de Blijmare verkondigd worden.

11 Wanneer zij u dan wegvoeren om u over te leveren, maakt u dan niet bezorgd over wat gij zeggen zult, maar spreekt uit wat u in dat uur ingegeven zal worden. Want gij zijt het niet die spreekt, maar de Heilige Geest.

12 Dan zal de ene broeder den anderen ter dood overleveren, een vader zijn kind, kinderen zullen opstaan tegen hun ouders en zullen hen doden;

13 en gij zult door allen gehaat worden omdat gij mijn naam draagt; maar wie volhardt tot het einde, die zal gered worden.

14 Wanneer gij den Gruwel der Verwoesting ziet staan waar hij niet mag staan--wie dit leest lette er op! --dat dan zij die in Judea zijn vluchten naar het gebergte;

15 wie op het dak is kome niet af en ga niet naar binnen om iets uit zijn huis mee te nemen;

16 wie op den akker is kere niet terug naar wat hij achtergelaten heeft om zijn mantel te halen.

17 Wee in die dagen de zwangere en de zoogende vrouwen.

18 Bidt dat het niet in den winter geschiede;

19 want die dagen zullen een tijd van druk zijn, zoals er van het begin van Gods schepping af niet geweest is en nooit meer zijn zal.

20 Indien de Heer die dagen niet verkortte, zou geen schepsel behouden blijven; maar ter wille der uitverkorenen, hen die Hij uitverkoren heeft, zal Hij die dagen verkorten.

21 Wanneer dan iemand tot u zegt: Zie, hier is de Christus! zie, hij is daar! gelooft het niet;

22 er zullen valse Christussen en valse profeten opstaan en grote wonderen en voorspellingen doen om, zo mogelijk, de uitverkorenen te verleiden.

23 Ziet gij goed toe; ik heb u alles voorzegd.

24 Maar in die dagen, na deze verdrukking, zal de zon verduisterd worden en de maan ophouden te glanzen,

25 zullen de sterren van den hemel vallen en de hemelse machten wankelen.

26 En dan zal men den Mensenzoon zien komen op de wolken met grote macht en heerlijkheid.

27 Dan zal hij de engelen uitzenden en zijn uitverkorenen verzamelen van de vier windstreken, van het eind der aarde tot het eind des hemels.

28 Leert van den vijgeboom deze gelijkenis: Wanneer zijn takken saprijk worden en zijn bladeren uitspruiten, dan weet gij dat de zomer nabij is;

29 zo ook, wanneer gij dit alles ziet gebeuren, weet dan dat het voor de deur staat.

30 Voorwaar, ik zeg u, dit geslacht gaat niet voorbij voordat dit alles is geschied.

31 Hemel en aarde zullen voorbijgaan, mijn woorden niet.

32 Maar van dien dag en dat uur weet niemand, zelfs de engelen in den hemel niet, noch de Zoon; alleen de Vader.

33 Ziet toe, waakt; want gij weet niet wanneer de tijd daar is.

34 Het is als met een mens die op reis is gegaan; hij heeft zijn huis overgegeven en het beheer aan zijn slaven opgedragen; aan ieder gaf hij zijn werk, en den deurwachter beval hij te waken.

35 Waakt dan; want gij weet niet wanneer de heer des huizes komt, 's avonds laat of te middernacht of bij het hanengekraai of 's morgens vroeg.

36 Laat hij niet onverwachts komen en u slapend vinden.

37 Wat ik u zeg zeg ik allen: Waakt.