Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Lucas 10

1 Nadezen wees de Heer nog zeventig anderen aan en zond hen twee aan twee voor zich uit naar elke stad en plaats waar hij zelf komen zou.

2 Hij zeide tot hen: De oogst is wel groot, maar het getal der arbeiders is klein; bidt dan den Heer van den oogst arbeiders naar zijn oogst uit te zenden.

3 Gaat heen; zie, ik zend u als lammeren te midden van wolven.

4 Hebt geen geldbuidel bij u of reiszak of schoenen; groet niemand onderweg.

5 Komt gij een huis binnen, zegt eerst: Vrede over dit huis!

6 Woont daar een man des vredes, dan zal uw vrede op hem rusten; zo niet, dan keert die tot u terug.

7 Blijft in hetzelfde huis, eet en drinkt wat men er heeft; want de arbeider is zijn loon waard; gaat niet van het ene huis in het andere.

8 Komt gij in een stad waar men u ontvangt, eet wat men u voorzet,

9 geneest de zieken die daar zijn en zegt hun: Het Godsrijk is u nabij.

10 Maar als gij in een stad komt waar men u niet ontvangt, gaat dan op het plein daarvoor en zegt:

11 Ook het stof uit uw stad dat aan onze voeten kleeft schudden wij af als een aanklacht tegen u; maar weet dit wel: Het Koninkrijk Gods is nabij!

12 Ik zeg u, het zal voor de inwoners van Sodom draaglijker zijn in dien dag dan voor die stad.

13 Wee u, Chorazin! wee u, Bethsaida! Want indien in Tyrus en Sidon de wonderen verricht waren die in u zijn verricht, zij zouden reeds lang zich in zak en asse neergezet en bekeerd hebben.

14 Nu zal het voor Tyrus en Sidon draaglijker zijn in het Oordeel dan voor u.

15 En gij, Kapernaum, zijt gij niet ten hemel toe verhoogd? Gij zult ter onderwereld neerdalen.

16 Wie u hoort hoort mij, en wie u verwerpt verwerpt mij, en wie mij verwerpt verwerpt mijn Zender.

17 Blijde keerden de zeventig terug en zeiden: Heer, ook de duivelen onderwierpen zich aan ons door uw naam.

18 Hij zeide tot hen: Ik zag den Satan als een bliksemstraal uit den hemel schieten.

19 Zie, ik geef u de macht om op slangen en schorpioenen te treden, en over alle kracht des Vijands; hij zal u geen schade doen.

20 Doch verheugt u niet daarover dat geesten zich aan u onderwerpen; verheugt u dat uw namen in den hemel zijn opgeschreven.

21 Te dier ure verheugde hij zich in heilige bezieling en zeide: Ik loof U, Vader, Heer van hemel en aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen en aan eenvoudigen geopenbaard hebt; ja, Vader, want zo was het uw welbehagen.

22 Alles is door mijn Vader in mijn handen gesteld, en niemand weet wie de Zoon is dan de Vader, en wie de Vader is dan de Zoon en hij wien de Zoon het wil openbaren.

23 Toen zich alleen tot zijn leerlingen wendend, zeide hij: Zalig de ogen die zien wat gij ziet;

24 want ik zeg u dat vele profeten en koningen hebben willen zien wat gij ziet, maar zij zagen het niet, en hebben willen horen wat gij hoort, maar zij hoorden het niet.

25 Daar trad een wetgeleerde op om hem op de proef te stellen; hij zeide: Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beerven?

26 Hij zeide tot hem: Wat staat in de wet geschreven? Wat leest gij daar?

27 Hij gaf ten antwoord: Gij zult den Heer uw God liefhebben van ganser harte en met uw gehele ziel, al uw macht en al uw verstand, en uw naaste als uzelf.

28 En hij zeide tot hem: Goed geantwoord. Doe dat; dan zult gij leven.

29 Maar om zich te rechtvaardigen zeide hij tot Jezus: En wie is mijn naaste?

30 Waarop Jezus hernam: Eens reisde zeker mens van Jeruzalem naar Jericho en viel in handen van rovers. Die schudden hem uit, sloegen hem deerlijk en lieten hem toen zij heengingen, halfdood liggen.

31 Toevallig kwam een priester dien weg langs; hij zag hem, maar ging voorbij.

32 Desgelijks een Leviet; hij kwam op die plaats, zag hem, en ging voorbij.

33 Maar een Samaritaan die op reis was kwam ook daarlangs, zag hem en werd innerlijk bewogen;

34 hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden en goot er olie en wijn op; daarna hief hij hem op zijn eigen lastdier, voerde hem naar een herberg en verpleegde hem.

35 Den volgenden dag nam hij twee zilverlingen, gaf ze aan den waard en zeide: Verpleeg hem, en wat gij wellicht meer aan hem te koste legt, dat geef ik u terug wanneer ik weerkeer.

36 Wie van die drie is naar uw mening de naaste geweest van den man die in de handen der rovers viel?

37 Hij zeide: Die hem barmhartigheid bewezen heeft. Jezus zeide tot hem: Ga ook gij desgelijks doen.

38 Op hun reis kwam hij eens in zeker dorp, waar een vrouw, Martha geheten hem in haar huis ontving.

39 Zij had een zuster, Maria genaamd; die zette zich aan de voeten van den Heer neer en luisterde naar zijn woorden.

40 Martha daarentegen, die ijverig in de weer was met velerlei dienstbetoon, ging er bij staan en zeide: Heer, trekt gij het u niet aan dat mijn zuster het bedienen aan mij overlaat? Zeg haar dan mij te helpen.

41 Maar de Heer gaf haar ten antwoord: Martha, Martha, gij bekommert u en geeft u moeite voor velerlei;

42 er is slechts weinig nodig, of slechts een ding. Maria dan heeft het beste deel uitgekozen, dat haar niet ontnomen zal worden.