Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Lucas 17

1 Hij zeide tot zijn leerlingen: Het is onvermijdelijk dat de verleidingen komen; maar wee den mens door wien zij komen.

2 Het ware hem beter indien een molensteen hem aan den hals gehangen en hij in zee geworpen was dan dat hij een dezer kleinen ten val brengt.

3 Neemt u in acht. Indien uw broeder zondigt, vermaan hem; indien hij berouw toont, vergeef hem.

4 En als hij zelfs zevenmaal daags tegen u zondigt en zevenmaal tot u terugkeert met de betuiging: Het berouwt mij--dan moet gij hem vergeven.

5 De apostelen zeiden tot den Heer: Vermeerder ons het geloof.

6 En de Heer zeide: Indien gij geloof hadt als een mosterdzaadje en zoudt tot dezen boom zeggen: Word ontworteld en in de zee geplant--dan zou hij u gehoorzamen.

7 Wie van u die een slaaf aan den ploeg of bij de kudde heeft, zal, als de man van den akker thuiskomt, tot hem zeggen: Kom spoedig binnen en ga aanliggen!

8 Zal hij niet veeleer tot hem zeggen: Maak mijn maaltijd gereed, omgord u en bedien mij totdat ik gegeten en gedronken heb; daarna kunt gijzelf eten en drinken?

9 Hij zal den slaaf toch niet dankbaar zijn omdat hij gedaan heeft wat hem bevolen was?

10 Zo moet ook gij, als gij alles gedaan hebt wat u is opgedragen, zeggen: Wij zijn niets meer dan slaven; wat wij verplicht waren te doen, dat deden wij.

11 Op reis naar Jeruzalem trok hij door Samarie en Galilea.

12 Toen hij in zeker dorp kwam, kwamen tien melaatse mannen hem tegemoet. Zij bleven in de verte staan

13 en riepen luidkeels: Jezus, Heer, erbarm u over ons!

14 Hen ziende, zeide hij tot hen: Gaat u aan de priesters vertonen. En toen zij op weg waren, werden zij rein.

15 En een van hen, ziende dat hij genezen was, keerde terug, luid God verheerlijkend,

16 en viel, hem dankend, op zijn aangezicht voor zijn voeten neer. En dat was een Samaritaan.

17 Nu nam Jezus het woord op en zeide: Zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn de negen anderen?

18 Is geen van hen teruggekeerd om God eer te geven dan deze vreemde?

19 Toen zeide hij tot hem: Sta op, ga heen, uw geloof heeft u behouden.

20 Op een vraag van de Farizeen wanneer het Godsrijk komen zou antwoordde hij hun: Het Godsrijk komt niet zichtbaar;

21 men zal niet zeggen: Hier is het! of: Daar! want het Koninkrijk Gods is binnen in u.

22 Toen zeide hij tot zijn leerlingen: De dagen zullen komen waarin gij zult wensen een der dagen van den Mensenzoon te zien, en gij zult dien niet zien.

23 Men zal tot u zeggen: Daar is hij--of: Hier--gaat er niet voor uit; loopt hem niet na.

24 Want zoals de bliksem flikkerend straalt van den enen gezichteinder tot den anderen, zo zal de Mensenzoon in zijn dag wezen.

25 Maar eerst moet hij veel lijden en door dit geslacht verworpen worden.

26 En gelijk het geschiedde in de dagen van Noach, zo zal het ook gaan in de dagen van den Mensenzoon:

27 zij aten en dronken, namen ten huwelijk en werden ten huwelijk gegeven tot op den dag waarop Noach in de ark ging, de zondvloed kwam en allen deed omkomen.

28 Of ook gelijk het geschiedde in de dagen van Lot; zij aten, dronken, kochten, verkochten, plantten, bouwden;

29 maar op den dag waarop Lot Sodom verliet regende het vuur en zwavel uit den hemel en deed hen allen omkomen.

30 Zo zal het ook gaan op den dag waarop de Mensenzoon verschijnt.

31 Op dien dag kome hij die op het dak is, terwijl zijn huisraad binnen is, niet af om het mee te nemen; desgelijks zie hij die op het veld is niet om naar hetgeen hij achterlaat.

32 Denkt aan de vrouw van Lot.

33 Wie zijn leven zal trachten te behouden verliest het; wie het zal verliezen behoudt het.

34 Ik zeg u, in dien nacht zullen twee op een bed liggen, de een wordt meegenomen, de ander achtergelaten;

35 twee vrouwen zullen aan denzelfden molen malen, de ene wordt meegenomen, de andere achtergelaten.

36

37 Zij antwoordden hem: Waar, Heer? Hij zeide tot hen: Waar het aas is zullen zich ook de gieren verzamelen.