Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Lucas 3

1 In het vijftiende jaar der regering van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus stadhouder over Judea was en Herodes viervorst van Galilea, zijn broeder Filippus van Iturea en Trachonitis, Lysanias van Abilene,

2 onder den hogepriester Annas en Kajafas, kwam een woord Gods tot Johannes, den zoon van Zacharja, in de woestijn.

3 Toen ging hij in de gehele Jordaanstreek prediken den doop der bekering tot vergeving van zonden;

4 zoals geschreven staat in het boek der woorden van den profeet Jezaja: In de woestijn klinkt de stem van een die uitroept: Bereidt den weg des Heeren, effent zijn paden.

5 Elk dal zal opgevuld worden, iedere berg en heuvel neerzinken; bochtige paden zullen recht worden en oneffen wegen glad.

6 En alle vlees zal Gods heil aanschouwen.

7 En hij zeide tot de scharen die uitliepen om door hem gedoopt te worden: Adderengebroed! Wie heeft u gezegd dat gij aan het aanstaand strafgericht zoudt ontkomen?

8 Draagt dan vruchten die bij bekering passen, en begint niet bij uzelf te zeggen: Wij hebben Abraham tot vader--want ik zeg u dat God uit deze stenen voor Abraham kinderen kan verwekken.

9 Reeds ligt de bijl aan den wortel der bomen; elke boom die geen goede vrucht draagt wordt omgehouwen en in het vuur geworpen.

10 Toen vroegen hem de scharen: Wat moeten wij dan doen?

11 Hij gaf hun ten antwoord: Wie twee stuks onderkleren heeft dele er van mee aan hem die er geen heeft, en wie spijs heeft doe desgelijks.

12 Er kwamen ook tollenaars om gedoopt te worden en zeiden tot hem: Meester wat moeten wij doen?

13 Hij zeide tot hen: Neemt niet meer dan u gelast is.

14 Ook soldaten vroegen hem: En wij, wat moeten wij doen? Hij zeide tot hen: Doet niemand overlast aan, berooft niemand en vergenoegt u met uw soldij.

15 Toen nu het volk in spanning was en allen zich afvroegen of Johannes niet wellicht de Christus was

16 gaf hij allen ten antwoord: Ik doop u wel met water maar er komt een die machtiger is dan ik, wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken. Hij zal u dopen met heiligen geest en met vuur.

17 Zijn wan is in zijn hand om zijn dorschvloer te zuiveren en het graan in de schuur te verzamelen; maar het kaf zal hij met onuitbluschbaar vuur verbranden.

18 Zo kondigde hij, nog met vele andere vermaningen, het volk de Heilmare aan.

19 Maar toen de viervorst Herodes door hem berispt werd ter zake van Herodias, de vrouw van zijn broeder, en van allerlei boze stukken die hij bedreef,

20 voegde hij er nog dit bij dat hij Johannes in de gevangenis wierp.

21 Toen de gehele menigte en ook Jezus gedoopt werd, daar ging, terwijl hij bad, de hemel open

22 en daalde de Heilige Geest in lichamelijke gedaante als een duif op hem neer, terwijl uit den hemel een stem kwam: Gij zijt mijn geliefde zoon; in u heb Ik welbehagen.

23 Deze Jezus nu telde, toen hij optrad, ongeveer dertig jaren en was, naar men meende, de zoon van Jozef, den zoon van Eli,

24 den zoon van Matthat, den zoon van Levi, den zoon van Melchi, den zoon van Jannai, den zoon van Jozef,

25 den zoon van Mattathias, den zoon van Amos, den zoon van Nahum, den zoon van Esli, den zoon van Naggai,

26 den zoon van Maath, den zoon van Mattathias, den zoon van Semein, den zoon van Josech, den zoon van Joda,

27 den zoon van Johanan, den zoon van Resa, den zoon van Zorobabel, den zoon van Salathiel, den zoon van Neri,

28 den zoon van Melchi, den zoon van Addi, den zoon van Kosam, den zoon van Elmadam, den zoon van Er,

29 den zoon van Jezus, den zoon van Eliezer, den zoon van Jorim, den zoon van Matthat, den zoon van Levi,

30 den zoon van Symeon, den zoon van Juda, den zoon van Jozef den zoon van Jonam, den zoon van Eljakim,

31 den zoon van Melea, den zoon van Menna, den zoon van Mattatha, den zoon van Natham, den zoon van David,

32 den zoon van Jessai, den zoon van Jobed, den zoon van Boos, den zoon van Sala, den zoon van Naasson,

33 den zoon van Aminadab, den zoon van Admin, den zoon van Arni, den zoon van Esrom, den zoon van Fares, den zoon van Juda,

34 den zoon van Jakob, den zoon van Izaak, den zoon van Abraham, den zoon van Thara, den zoon van Nachor,

35 den zoon van Seruch, den zoon van Ragau, den zoon van Falek, den zoon van Eber, den zoon van Sala,

36 den zoon van Kainam, den zoon van Arfaxad, den zoon van Sem, den zoon van Noach, den zoon van Larnech,

37 den zoon van Mathusala, den zoon van Enoch, den zoon van Jaret, den zoon van Malaleel, den zoon van Kainam,

38 den zoon van Enos, den zoon van Seth, den zoon van Adam, den zoon van God.