Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Johannes 10

1 Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, wij niet door de deur in de schaapskooi binnenkomt maar van elders inklimt, die is een dief en rover;

2 wie door de deur binnenkomt is een herder der schapen.

3 Hem opent de deurwachter; de schapen horen naar zijn stem; hij roept zijn eigen schapen bij hun naam en brengt ze naar buiten.

4 Wanneer hij alle die hem toebehoren naar buiten heeft gedreven, gaat hij voor hen uit, en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen.

5 Zij zullen een ander niet volgen, maar van hem vluchten, omdat zij de stem van die vreemden niet kennen.

6 Deze beeldspraak gebruikte Jezus voor hen, maar zij begrepen niet, waarover hij tot hen sprak.

7 Nu hief Jezus opnieuw aan: Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Ik ben de deur der schapen.

8 Zovelen voor mij zijn gekomen zijn allen dieven en rovers; maar de schapen luisterden niet naar hen.

9 Ik ben de deur; indien iemand door mij binnengaat, zal hij gered worden, in gaan en uitgaan en weide vinden.

10 De dief komt alleen om te stelen, te slachten en te verderven; ik ben gekomen opdat zij het leven en overvloed zouden hebben.

11 Ik ben de goede herder. De goede herder staat zijn leven voor de schapen af.

12 De huurling en wie geen herder is, wien de schapen niet toebehoren, ziet den wolf komen, verlaat de schapen en neemt de vlucht--en de wolf rooft en verstrooit ze--

13 want hij is een huurling en bekommert zich niet om de schapen.

14 Ik ben de goede herder; ik ken de mijnen; en de mijnen kennen mij,

15 zoals de Vader mij kent en ik den Vader ken; en ik sta mijn leven voor de schapen af.

16 Nog andere schapen heb ik, die niet uit deze kooi zijn. Ook die moet ik leiden; zij zullen mijn stem horen, en het zal zijn: Een kudde een herder.

17 Daarom heeft mij de Vader lief, omdat ik mijn leven afsta om het terug te nemen.

18 Niemand nam het mij af, maar ik geef het vrijwillig. Ik heb de macht het af te staan en macht het terug te nemen. Dit bevel heb ik van mijn Vader ontvangen.

19 Wederom ontstond onder de Joden verdeeldheid om die woorden.

20 Velen van hen zeiden: Hij is bezeten en raaskalt; wat luistert gij naar hem?

21 Anderen zeiden: Dat zijn niet de woorden van een bezetene. Een duivel kan toch niet de ogen van blinden openen?

22 Toen werd het feest der tempelwijding in Jeruzalem gevierd; het was winter,

23 en Jezus wandelde in den tempel, in de gaanderij van Salomo.

24 Hier omringden hem de Joden en zeiden tot hem: Hoelang houdt gij ons in spanning? Indien gij de Christus zijt, zeg het ons ronduit.

25 Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd, maar gij gelooft het niet. De werken die ik met den naam mijns Vaders doe, die leggen over mij getuigenis af;

26 maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort.

27 Mijn schapen luisteren naar mijn stem; ik ken ze, zij volgen mij,

28 en ik geef hun het eeuwige leven; zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan, en niemand zal ze aan mijn hand ontrukken.

29 Wat de Vader mij gegeven heeft is meer dan alles, en niemand kan iets ontrukken aan de hand mijns Vaders.

30 Ik en de Vader zijn een.

31 Wederom namen de Joden stenen op om hem te stenigen.

32 Jezus antwoordde hun: Veel goede werken heb ik u getoond vanwege mijn Vader; om welk daarvan wilt gij mij stenigen?

33 De Joden antwoordden hem: Wij willen u niet om een goed werk stenigen, maar om een godslastering, omdat gij, die een mens zijt, u tot God maakt.

34 Jezus antwoordde hun: Staat niet in uw wet: Ik heb gezegd: Gij zijt goden?

35 Indien gij goden noemt hen tot wie het woord Gods gekomen is en de wet niet van kracht beroofd kan worden,

36 zegt gij dan van hem dien de Vader heeft geheiligd en in de wereld gezonden: Gij spreekt een godslastering uit--omdat ik zeide: Ik ben de Zoon Gods?

37 Indien ik de werken van mijn Vader niet doe, gelooft mij niet;

38 maar indien ik ze doe en gij mij niet gelooft, gelooft dan de werken; opdat gij moogt inzien en erkennen dat de Vader in mij is en ik in den Vader ben.

39 Zij zochten derhalve opnieuw hem te grijpen, maar hij ontkwam hun.

40 Hij keerde nu terug naar het Overjordaansche, naar de plaats waar Johannes weleer gedoopt had, en bleef daar.

41 Velen kwamen tot hem en zeiden: Johannes deed wel geen wonderen, maar alwat Johannes over hem zeide was waar.

42 En velen kwamen daar tot geloof in hem.