Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Johannes 14

1 Uw hart worde niet ontroerd. Gelooft in God en gelooft in mij.

2 In het huis mijns Vaders zijn vele woningen. Zou ik u anders gezegd hebben: Ik ga u plaats bereiden?

3 En wanneer ik ben heengegaan en voor u een plaats heb bereid, dan zal ik weerkomen en u tot mij nemen; opdat ook gij moogt zijn waar ik ben.

4 En waar ik heenga, gij kent den weg daarheen.

5 Thomas zeide tot hem: Heer, wij weten niet waar gij heen gaat; hoe zouden wij den weg kennen?

6 Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot den Vader dan door mij.

7 Indien gij mij hadt gekend, zoudt gij ook mijn Vader kennen; van nu af kent gij Hem en hebt Hem gezien.

8 Filippus zeide tot hem: Heer, toon ons den Vader; dat is ons genoeg.

9 Jezus zeide tot hem: Ben ik zolang bij u en kent gij mij nog niet, Filippus? Wie mij gezien heeft heeft den Vader gezien; hoe zegt gij dan: Toon ons den Vader?

10 Gelooft gij niet dat ik in den Vader ben en de Vader in mij is? De woorden die ik tot u spreek zeg ik niet uit mijzelf; de Vader, die voortdurend in mij is, volbrengt zijn werken,

11 Gelooft mij, ik ben in den Vader, en de Vader is in mij. Zo niet, gelooft op grond van die werken.

12 Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, wie in mij gelooft zal de werken die ik doe ook doen, ja, hij zal grotere verrichten; want ik ga naar den Vader,

13 en alwat gij met mijn naam aanroepend zult vragen zal ik doen; opdat de Vader in den Zoon verheerlijkt worde.

14 Zo gij iets vraagt mijn naam aanroepend, zal ik het doen.

15 Indien gij mij liefhebt, zult gij mijn geboden inachtnemen.

16 En op mijn gebed zal de Vader u een anderen Helper geven, die voor eeuwig bij u zal blijven,

17 den Geest der waarheid, dien de wereld niet kan ontvangen, omdat zij hem ziet noch kent; maar gij kent hem; want hij blijft bij u en zal in u zijn.

18 Ik zal u niet als wezen achterlaten, ik kom tot u.

19 Weldra ziet de wereld mij niet meer; maar gij ziet mij, omdat ik leef en ook gij leven zult.

20 Te dien dage zult gij inzien dat ik in den Vader ben en gij in mij en ik in u.

21 Wie mijn geboden heeft en ze inachtneemt, die is het die mij liefheeft; en wie mij liefheeft zal ook door mijn Vader geliefd worden, en ik zal hem liefhebben en mij aan hem openbaren.

22 Judas--niet die van Iskariot--zeide tot hem: Heer, hoe komt het dat gij u wel aan ons maar niet aan de wereld zult openbaren?

23 Jezus antwoordde hem: Indien iemand mij liefheeft, zal hij mijn woord inachtnemen, mijn Vader zal hem liefhebben, en wij zullen komen en bij hem onzen intrek nemen.

24 Wie mij niet liefheeft neemt mijn woorden niet in acht; en het woord dat gij hoort is het mijne niet, maar dat van den Vader, die mij gezonden heeft.

25 Dit heb ik tot u gesproken, terwijl ik nog onder u was.

26 Maar de Helper, de Heilige Geest, dien de Vader door mijn naam zenden zal, die zal u alles leren en u indachtig maken alwat ik u gezegd heb.

27 Vrede laat ik u na, mijn vrede geef ik u; ik geef niet zoals de wereld geeft. Uw hart worde niet ontroerd of bevreesd.

28 Gij hebt gehoord wat ik u gezegd heb: Ik ga heen en kom tot u. Indien gij mij liefhadt, zoudt gij u verheugen dat ik naar den Vader ga; want de Vader is meer dan ik.

29 En nu, voordat het geschiedt, heb ik het u gezegd; opdat gij moogt geloven wanneer het geschiedt.

30 Ik zal niet veel meer met u spreken; want de Overste der wereld komt; hij heeft in mij niets dat hem toebehoort;

31 maar opdat de wereld wete dat ik den Vader liefheb, en zo handel als mij de Vader bevolen heeft--staat op, laat ons van hier gaan.