Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Johannes 17

1 Zo sprak Jezus, en nu hief hij zijn ogen ten hemel en zeide: Vader, de ure is gekomen; verheerlijk uw Zoon; opdat de Zoon U verheerlijke,

2 overeenkomstig de macht die Gij hem gegeven hebt over alle vlees om aan alwat Gij hem gegeven hebt het eeuwige leven te schenken.

3 Dit is het eeuwige leven dat zij U kennen, den enigen, waarachtigen God, en hem dien Gij gezonden hebt, Jezus Christus.

4 Ik heb U op aarde verheerlijkt, door het werk te volbrengen dat Gij mij opgedragen hebt.

5 En nu, verheerlijk Gij mij, Vader, bij u, met de heerlijkheid die ik bij U had voordat de wereld bestond.

6 Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen die Gij mij uit de wereld gegeven hebt. U behoorden zij toe, en mij hebt Gij ze gegeven, en zij hebben uw woord onderhouden.

7 Nu hebben zij erkend dat alwat Gij mij gegeven hebt van U afkomstig is;

8 want de woorden die Gij mij gegeven hebt heb ik hun gegeven; zij hebben ze aangenomen, in waarheid erkend dat ik van U ben uitgegaan en geloofd dat Gij mij gezonden hebt.

9 Ik bid U voor hen; ik bid niet voor de wereld, maar voor hen die Gij mij gegeven hebt; want U behoren zij toe,

10 en al het mijne is het uwe, het uwe het mijne, en ik ben in hen verheerlijkt.

11 Ik ben niet meer in de wereld, maar zij zijn in de wereld en ik ga tot U. Heilige Vader, bewaar hen door de kracht van uw naam, dien Gij mij gegeven hebt; opdat zij een mogen zijn als wij.

12 Zolang ik bij hen was heb ik hen bewaard door de kracht van uw naam, dien Gij mij gegeven hebt; ik heb over hen gewaakt en niemand uit hen is verloren gegaan; behalve de zoon des verderfs, opdat de Schrift vervuld werd.

13 Doch nu kom ik tot U, en ik spreek dit uit in de wereld opdat zij de vreugd die ik bezit volkomen in zich mogen bezitten.

14 Ik heb hun uw woord gegeven, en de wereld heeft hen gehaat; want zij zijn niet van de wereld, gelijk ik niet van de wereld ben.

15 Ik bid niet dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor den Boze.

16 Zij zijn evenmin uit de wereld als ik;

17 wijd hen door de waarheid; uw woord is de waarheid.

18 Zoals Gij mij gezonden hebt tot de wereld, heb ook ik hen gezonden;

19 en ik wijd mij voor hen; opdat ook zij gewijd mogen zijn door de waarheid.

20 Niet alleen voor hen bid ik, maar ook voor hen die door hun woord in mij geloven;

21 opdat allen een zijn, zoals Gij, Vader, in mij en ik in U--dat ook zij in ons een zijn--opdat de wereld gelove dat Gij mij gezonden hebt.

22 Ik heb hun de heerlijkheid gegeven die Gij mij gegeven hebt; opdat zij een zijn zoals wij een zijn,

23 ik in hen en Gij in mij--dat zij volkomen een mogen zijn--opdat de wereld wete dat Gij mij hebt gezonden, en hen liefgehad zoals Gij mij hebt liefgehad.

24 Vader, ik wil dat zij die Gij mij gegeven hebt bij mij zijn, waar ik ook ben; opdat zij mijn heerlijkheid aanschouwen, welke Gij mij gegeven hebt, omdat Gij mij liefhadt voor de grondlegging der wereld.

25 Rechtvaardige Vader, de wereld heeft U niet gekend, maar ik heb U gekend, en dezen hebben erkend dat Gij mij gezonden hebt.

26 Ik heb hun uw naam bekendgemaakt en zal het blijven doen; opdat de liefde waarmee Gij mij hebt liefgehad in hen zij en ik in hen.