Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Johannes 2

1 Den derden dag was er een bruiloft te Kana in Galilea; de moeder van Jezus was er tegenwoordig.

2 Ook Jezus en zijn leerlingen waren ter bruiloft genodigd.

3 Toen er gebrek aan wijn was, zeide Jezus moeder tot hem: Zij hebben geen wijn.

4 En Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat heb ik met u te maken? Nog is mijn ure niet gekomen.

5 Zijn moeder zeide tot de dienaren: Doet wat hij u zal zeggen.

6 Nu stonden daar zes watervaten, zoals de reinigingsgebruiken der Joden het vorderden, elk twee, drie anker inhoudend.

7 Jezus zeide tot hen: Vult de vaten met water. Zij vulden ze tot den rand.

8 Hij zeide tot hen: Schept het nu en brengt het aan den opperschenker. Zij brachten het hem,

9 en toen deze het water, dat wijn was geworden, proefde--hij wist niet waar het vandaan kwam, maar de dienaren die het water geschept hadden wisten het--riep hij den bruidegom

10 en zeide tot hem: iedereen zet eerst den besten wijn op, en wanneer zij dronken zijn een mindere soort; maar gij hebt den besten wijn tot nu toe bewaard.

11 Dit eerste wonder verrichtte Jezus te Kana, in Galilea, en hij openbaarde zo zijn heerlijkheid, en zijn leerlingen kregen geloof in hem.

12 Daarna ging hij met zijn moeder, zijn broeders en zijn leerlingen af naar Kapernaum, waar zij enige weinige dagen bleven.

13 Het Pascha der Joden was nabij, en Jezus ging op naar Jeruzalem.

14 Toen hij in den tempel de mannen zag zitten die runderen, schapen en duiven verkochten, en de wisselaars,

15 maakte hij van koorden een geesel en dreef hen allen uit het heiligdom, met de schapen en runderen; het kleingeld der wisselaars gooide hij weg en hun tafels wierp hij omver;

16 en tot de duivenhandelaars zeide hij: Brengt die dingen weg, maakt het huis van mijn Vader niet tot een verkoophuis.

17 Toen herinnerden zich zijn leerlingen dat geschreven staat: De ijver voor uw huis verteert mij.

18 Maar de Joden antwoordden hem: Welk wonder laat gij ons zien ten bewijze dat gij dit doen moogt?

19 Jezus antwoordde hun: Breekt dezen tempel af, en in drie dagen bouw ik hem weer op.

20 De Joden antwoordden hem: Zes en veertig jaren is over dezen tempel gebouwd, en zult gij hem in drie dagen opbouwen?

21 Maar hij sprak over den tempel van zijn lichaam.

22 Toen hij dan uit de doden was opgestaan, herinnerden zich zijn leerlingen dat hij dit gezegd had, en zij geloofden in de Schrift en het woord dat Jezus had gesproken.

23 Toen hij te Jeruzalem in den Paastijd op het feest was, werden velen gelovig, omdat zij de wonderen zagen die hij deed;

24 maar Jezus vertrouwde zich niet aan hen toe, omdat hij hen doorzag;

25 want hij had niet nodig dat iemand hem van den mens getuigenis gaf: hij wist zelf wat in den mens was.