Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Handelingen 1

1 In mijn eerste boek, Theofilus, handelde ik over alwat Jezus deed en leerde, van den aanvang af

2 tot op den dag waarop hij, na aan de apostelen die hij uitverkoren had door den Heiligen Geest zijn bevelen gegeven te hebben, werd opgenomen.

3 Hun ook vertoonde hij zich na zijn lijden, op vele wijzen latend zien dat hij leefde; veertig dagen lang verscheen hij hun en besprak met hen de aangelegenheden van het Koninkrijk Gods.

4 Toen hij eens met hen den maaltijd gebruikte, gelastte hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar de belofte des Vaders af te wachten, die gij, zeide hij, van mij vernomen hebt;

5 want Johannes doopte wel met water, maar gij zult na niet veel dagen met heiligen geest gedoopt worden.

6 Eens kwamen zij bij hem en vroegen hem: Heer, zult gij in dezen tijd het koninkrijk over Israel weer oprichten?

7 Hij zeide tot hen: Het komt u niet toe de tijden of gelegenheden te kennen die de Vader vrijmachtig bepaald heeft;

8 maar gij zult, wanneer de Heilige Geest op u komt, kracht ontvangen en mijn getuigen zijn in Jeruzalem, geheel Judea en Samarie, ja, tot het uiteinde der aarde.

9 Zo sprekend, steeg hij, terwijl zij het zagen, omhoog, en een wolk onttrok hem aan hun ogen.

10 Toen zij nog naar den hemel staarden, terwijl hij opvoer, daar stonden twee mannen in blinkende klederen bij hen,

11 die zeiden: Galileers, wat staat gij naar den hemel op te zien Deze Jezus, die van u heengegaan en ten hemel gevaren is, zal op dezelfde wijze waarop gij hem ten hemel hebt zien gaan terugkomen.

12 Toen keerden zij van den berg die de Olijfberg heet, die dicht bij Jeruzalem is, zover men op sabbat gaan mag, naar Jeruzalem terug.

13 Daar gekomen, gingen zij naar de bovenkamer waar zij gewoonlijk samen kwamen; te weten Petrus, Johannes, Jacobus, Andreas, Filippus, Thomas, Bartholomeus, Mattheus, Jacobus de zoon van Alfeus, Simon de Ijveraar en Judas de zoon van Jacobus.

14 Dezen volhardden eendrachtig in het bidden, met enige vrouwen, Maria, de moeder van Jezus, en zijn broeders.

15 In die dagen stond Petrus te midden der broeders op en zeide--er waren ongeveer honderd twintig personen bijeen--:

16 Broeders, vervuld moest worden het Schriftwoord waarin de Heilige Geest bij monde van David voorspeld heeft over Judas, die de gids geweest is der mannen die Jezus gevangen genomen hebben:

17 dat hij tot ons behoorde en deel had aan deze bediening.

18 Hij nu heeft voor zijn zondeloon een stuk land gekocht, is voorovergevallen en uit elkander gebarsten, zodat al zijn ingewanden uitgestort werden;

19 aan al de inwoners van Jeruzalem is dit bekend geworden, zodat dat land in hun taal Akeldamach, dat is Bloedland, genoemd wordt.

20 Want er staat geschreven in het Psalmboek: Zijn verblijf worde een verlaten plek; er zij geen bewoner in! en: Een ander krijge zijn opzienersambt.

21 Daarom is het noodzakelijk dat van de mannen die met ons samenwaren al den tijd dat de Heer met ons in gang en uitging,

22 te beginnen van den doop van Johannes tot den dag waarop hij van ons opgenomen werd, dat een van hen met ons getuige wordt van zijn opstanding.

23 Zij stelden dan twee voor, Jozef bijgenaamd Barsabbas, ook Justus genoemd, en Matthias.

24 Toen baden zij: Heer, kenner van aller hart, wijs gij aan, wien gij uit deze twee uitverkoren hebt

25 om de plaats in te nemen van dit apostelambt, waarvan Judas is heengegaan naar de plaats die hem toekwam.

26 Hierop lieten zij hen loten, en het lot viel op Matthias, die dus toegevoegd werd aan de elf apostelen.