Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Handelingen 12

1 Omstreeks dien tijd sloeg koning Herodes de hand aan enige leden der gemeente om hen te verderven

2 en liet hij Jacobus, den broeder van Johannes, onthoofden.

3 Toen hij zag dat dit den Joden geviel, ging hij op dien weg voort en nam ook Petrus in hechtenis; het was in de dagen der ongezuurde brooden.

4 Hij liet hem dan grijpen en in de gevangenis werpen, waar hij hem in bewaring gaf aan vier viertallen soldaten, met het plan hem na Pasen voor het gericht van het volk te brengen.

5 Zo werd dan Petrus in de gevangenis bewaakt, en door de gemeente werden voortdurend gebeden tot God voor hem opgezonden.

6 Toen nu Herodes hem zou voorbrengen, sliep Petrus dien nacht tussen twee soldaten, met twee ketenen geboeid, terwijl de wacht voor de deur de gevangenis bewaakte.

7 En zie, daar stond een engel des Heeren bij hem, en een licht schitterde in het verblijf. Hij stiet Petrus in de zijde, zodat hij wakker werd, en zeide: Sta spoedig op. En de ketenen vielen van zijn handen.

8 De engel zeide tot hem: Doe uw gordel om en uw schoeisel aan. Hij deed het. Nu zeide hij hem: Sla uw mantel om en volg mij.

9 Hij ging achter den engel naar buiten en wist niet dat hetgeen door den engel gebeurde werkelijkheid was, maar meende een gezicht te zien.

10 Zij gingen langs den eersten wachtpost en langs den tweeden en kwamen aan de ijzeren deur die naar de stad voerde; die ging vanzelf voor hen open; zij traden naar buiten, gingen een straat ver--daar was de engel plotseling van hem weggegaan.

11 Thans kwam Petrus tot bezinning en zeide: Nu weet ik inderdaad dat de Heer zijn engel heeft gezonden en mij heeft gered uit de hand van Herodes en uit alwat het volk der Joden verwachtte dat zou geschieden.

12 Toen hij dus den toestand overzag, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes bijgenaamd Marcus, waar velen biddend vergaderd waren.

13 Toen hij aan de poort klopte, ging een slavin, Rhode genaamd, naar voren om te horen wie daar was;

14 maar toen zij de stem van Petrus herkende, opende zij van vreugde de deur niet, maar liep naar binnen en meldde dat Petrus voor de deur stond.

15 Zij zeiden tot haar: Gij raaskalt. Maar zij hield vol dat het zo was. Nu zeiden zij: Het is zijn engel.

16 Toen Petrus bleef kloppen, deden zij de deur open, zagen hem en waren ontzet.

17 Hij wenkte met de hand dat zij zouden zwijgen, verhaalde hun, hoe de Heer hem uit de gevangenis gevoerd had, en zeide: Deelt dit aan Jacobus en de broeders mee. Hierna ging hij heen en vertrok naar een andere plaats.

18 Toen het dag werd, waren de soldaten niet weinig ontsteld: wat was met Petrus gebeurd?

19 Herodes ging hem zoeken, nam, toen hij hem niet vond, de soldaten in verhoor en liet hen wegbrengen; waarna hij uit Judea naar Cesarea vertrok en daar bleef.

20 Hij was zeer verbitterd op de Tyriers en Sidoniers, en dezen kwamen gezamenlijk tot hem, wisten Blastus, den kamerheer van den koning, voor zich te winnen en smeekten om vrede, omdat hun land levensmiddelen trok uit dat van den koning.

21 Dientengevolge nam Herodes op een vooruit bepaalden dag, in koninklijk gewaad, op den troon plaats en hield een rede tot hen.

22 Waarop het volk hem toeriep: Zo spreekt een god, geen mens!

23 Maar aanstonds trof hem een engel des Heeren, tot straf dat hij aan God de eer niet had gegeven: hij werd door de wormen verteerd en gaf den geest.

24 Het woord Gods wies en breidde zich uit.

25 En Barnabas en Saulus keerden, na hun taak volbracht te hebben, uit Jeruzalem terug en namen Johannes bijgenaamd Marcus mee.