Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Handelingen 13

1 Te Antiochie waren in de gemeente profeten en leraren, namelijk Barnabas, Symeon, bijgenaamd Niger, Lucius van Cyrene, Manahem, zoogbroeder van den viervorst Herodes, en Saulus.

2 Terwijl zij eens een godsdienstige bijeenkomst hielden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert mij Barnabas en Saulus af voor het werk waartoe ik hen heb geroepen.

3 Dientengevolge zonden zij hen uit, na hun onder vasten en bidden de handen te hebben opgelegd.

4 Zij dan, aldus door den Heiligen Geest uitgezonden, daalden naar Seleucie af, voeren van daar naar Cyprus

5 en predikten, te Salamis gekomen, in de synagogen der Joden het woord Gods. Zij hadden Johannes tot dienaar.

6 Toen zij het gehele eiland tot Pafos toe waren doorgetrokken, vonden zij daar een waarzegger, een Joodsen leugenprofeet, Barjezus genaamd,

7 die tot het gevolg van den stadhouder Sergius Paulus behoorde. Deze, een man van doorzicht, ontbood Barnabas en Saulus en begeerde het woord Gods te horen.

8 De waarzegger Elymas--dit is de vertaling van zijn naam--kwam tegen hen op en trachtte den stadhouder van het geloof afkerig te maken.

9 Maar Saulus--die ook Paulus heet--zeide, vervuld van heiligen geest, terwijl hij hem scherp aankeek:

10 Gij mens vol van allerlei bedrog en arglist, duivelskind, vijand van alle gerechtigheid, wilt gij wel eens ophouden des Heeren rechte wegen bochtig te maken!

11 Zie dan, de Heer keert zijn hand tegen u: gij zult tot tijd en wijle zo blind zijn dat gij de zon niet ziet. Dadelijk viel op hem nevel en duisternis; rondtastend zocht hij naar wie hem bij de hand zouden leiden.

12 Op het gezicht hiervan werd de stadhouder een gelovige, diep getroffen door de leer des Heeren.

13 Van Pafos in zee gestoken vertrok het reisgezelschap van Paulus naar Perge in Pamfylie. Daar scheidde Johannes zich van hen; hij keerde naar Jeruzalem terug;

14 maar zij trokken van Perge af het land door tot Antiochie in Pisidie. Op den sabbat gingen zij naar de synagoge en namen er plaats.

15 Na de voorlezing van Wet en Profeten zonden de opzieners der gemeente iemand tot hen met de nodiging: Broeders, indien gij het een of ander woord van opwekking voor de gemeente hebt, spreekt dan.

16 Toen stond Paulus op, wenkte met de hand om stilte en sprak: Israelieten en godvrezenden, luistert.

17 De God van dit volk Israel heeft onze vaderen uitverkoren en het volk, toen het als vreemden in Egypte leefde, sterk gemaakt, het met opgeheven arm daaruit gevoerd

18 en ongeveer veertig jaar in de woestijn verdragen,

19 zeven volken in het land Kanaan uitgeroeid en hun land aan hen ten erfdeel gegeven

20 voor ongeveer vierhonderd vijftig jaren. Daarna heeft Hij richters geschonken tot aan den profeet Samuel.

21 Van toen af wilden zij een koning hebben, en God gaf hun Saul den zoon van Kis, uit den stam Benjamin, die veertig jaar regeerde.

22 Na hem afgezet te hebben, maakte Hij David koning over hen. Van hem getuigde Hij: Ik heb David den zoon van Jessai gevonden, een man naar mijn hart, die mijn gehelen wil volbrengen zal.

23 Uit zijn kroost nu heeft God, volgens zijn belofte, voor Israel Jezus als redder doen komen,

24 nadat, reeds voordat hij zijn intocht deed, Johannes den doop der bekering aan het ganse volk Israel verkondigd had.

25 Toen Johannes aan het eind van zijn loopbaan was gekomen, zeide hij: Hij voor wien gij mij houdt ben ik niet; maar zie, na mij komt een wiens schoenen ik niet waardig ben los te maken.

26 Broeders, afstammelingen van Abraham, en godvrezenden die zich onder u bevinden, tot ons is dit heilwoord gezonden.

27 Want de inwoners van Jeruzalem en hun overheid hebben hem miskend en door hem te veroordelen vervuld wat de profeten, die iederen sabbat worden voorgelezen, hebben voorspeld.

28 Hoewel zij niets vonden dat den dood verdiende, hebben zij Pilatus gevraagd hem om te brengen,

29 en toen zij alles volbracht hadden wat over hem geschreven staat, hebben zij hem van het kruishout afgenomen en in een graf gelegd.

30 Maar God heeft hem opgewekt uit de doden;

31 verscheiden dagen lang is hij verschenen aan hen die met hem uit Galilea naar Jeruzalem waren opgegaan, die nu zijn getuigen zijn voor het volk.

32 En wij, wij brengen u de blijde belofte over die de vaderen ontvangen hebben; want God heeft haar voor onze kinderen tot vervulling doen komen door Jezus op te wekken;

33 zoals ook in den tweeden Psalm staat: Gij zijt mijn Zoon; Ik heb u heden verwekt.

34 Dat Hij hem uit de doden heeft opgewekt, zodat hij niet meer tot bederf zou overgaan, heeft Hij aldus gezegd: Ik zal ulieden geven de heilsgoederen van David die betrouwbaar zijn.

35 Daarom zegt Hij ook elders: Gij zult uwen heilige het bederf niet laten zien.

36 David toch is, na in zijn tijd Gods raad te hebben uitgediend, ontslapen en tot zijn vaderen verzameld, en heeft het bederf wel gezien;

37 maar hij dien God heeft opgewekt heeft het bederf niet gezien.

38 Weet dus, broeders, dat door hem u schuldvergiffenis aangekondigd wordt;

39 en van alles waarvan gij door de wet van Mozes niet kondet gerechtvaardigd worden wordt ieder gelovige door hem gerechtvaardigd.

40 Past dan op, dat u niet overkome wat in de Profeten geschreven staat:

41 Ziet, laatdunkenden, verbaast u en verdwijnt! Want ik doe in uw dagen iets, iets dat gij niet geloven zult als iemand het u vertelt.

42 Toen zij heengingen, drong men er op aan dat den volgenden sabbat dezelfde woorden tot hen zouden gesproken worden,

43 en toen de synagoge uitging, volgden vele der Joden en der godvrezende Jodengenoten Paulus en Barnabas, die hen toespraken en overhaalden bij de genade Gods te blijven.

44 Den volgenden sabbat kwam schier de gehele stad bijeen om het woord Gods te horen;

45 maar toen de Joden die menigte zagen, werden zij van afgunst vervuld en weerspraken smalend wat door Paulus gezegd werd.

46 Nu zeiden Paulus en Barnabas ronduit: Het was noodzakelijk dat het woord Gods het eerst aan u verkondigd werd; maar nu gij het verwerpt en uzelven het eeuwige leven niet waard keurt, nu wenden wij ons tot de heidenen.

47 Want zo heeft ons de Heer bevolen: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen; opdat gij tot redding moogt zijn tot het einde der aarde.

48 Op het horen hiervan verheugden zich de heidenen en prezen het woord des Heeren; gelovig werden zovelen ten eeuwigen leven voorbeschikt waren,

49 en het woord des Heeren verspreidde zich door die gehele streek.

50 Maar de Joden ruiden de godvrezende aanzienlijke vrouwen en de voornaamsten der stad op, verwekten een vervolging tegen Paulus en Barnabas en verdreven hen uit hun stadsgebied.

51 Dezen schudden het stof hunner voeten tegen hen af en gingen naar Iconium,

52 terwijl de leerlingen vervuld werden met vreugd en heiligen geest.