Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Handelingen 17

1 Zij namen hun weg over Amfipolis en Apollonia en kwamen te Thessalonica waar een synagoge der Joden was.

2 Naar zijn gewoonte ging Paulus tot hen en sprak met hen drie sabbatten achtereen uit de Schriften;

3 hij legde hun uit en bewees hun dat de Christus moest lijden en uit de doden opstaan, en dat de Jezus dien hij verkondigde de Christus was.

4 Sommigen van hen lieten zich overtuigen en sloten zich bij Paulus en Silas aan; ook een groot aantal godvrezende heidenen en niet weinige aanzienlijke vrouwen.

5 Maar de Joden, van nijd vervuld, verwekten met behulp van enige slechte mannen uit het marktvolk een oploop; zodat de gehele stad in rep en roer kwam. Zij vielen op het huis van Jason aan en trachtten hen voor het volk te brengen.

6 Toen zij hen niet vonden, sleepten zij Jason en enige broeders naar de stadsoverheid, onder het geschreeuw van: Deze mensen, die de gehele wereld in beroering brengen, zijn hier ook gekomen.

7 Jason heeft hen in huis gehaald; en zij handelen allen tegen de bevelen van den keizer door te zeggen dat er een andere koning is, Jezus.

8 Zo brachten zij de schare in opschudding, alsook de stadsoverheid, die dat hoorde;

9 maar toen Jason en de anderen hen gerustgesteld hadden, liet men hen vrij heengaan.

10 De broeders zonden in denzelfden nacht nog Paulus en Silas naar Berea.

11 Na hun aankomst gingen zij naar de synagoge der Joden; en dezen waren betergezind dan die van Thessalonica: zij namen het woord met volle bereidwilligheid aan en onderzochten dag aan dag de Schriften, of die dingen zo waren.

12 Zo werden velen van hen gelovig, alsook niet weinige voorname heidensche vrouwen en mannen.

13 Maar toen de Joden van Thessalonica gewaarwerden dat het woord Gods ook in Berea door Paulus verkondigd werd, kwamen zij ook daar de schare ophitsen en in beroering brengen.

14 Nu lieten de broeders ijlings Paulus naar de zeekust vertrekken; terwijl Silas en Timotheus in de stad bleven.

15 Zij die Paulus begeleidden brachten hem naar Athene en keerden terug met het bevel aan Silas en Timotheus zo spoedig mogelijk bij hem te komen.

16 Terwijl Paulus op hen wachtte, werd hij zeer ontroerd toen hij zag dat de stad vol afgodsbeelden was.

17 Hij knoopte dan dagelijks gesprekken aan, in de synagoge met de Joden en de godvrezenden, en op de markt met wie hij er aantrof.

18 En enige Epicureische en Stoische wijsgeren bestreden hem, en sommigen zeiden: Wat wil toch die praatjesmaker zeggen? anderen: Het schijnt dat hij de verkondiger is van buitenlandsche godheden--omdat hij Jezus en de Opstanding predikte.

19 Zij namen hem dan mee, voerden hem naar den Areopagus en zeiden: Kunnen wij niet te weten komen wat die nieuwe leer is die gij predikt?

20 Want gij geeft ons enige zonderlinge dingen te horen. Wij willen wel eens weten, wat dat betekent. --

21 Alle Atheners nu en de: vreemdelingen die zich daar ophouden hebben voor niets anders tijd dan om nieuwtjes te zeggen of te horen.

22 Toen sprak Paulus, midden op den Areopagus staande: Atheners, ik zie dat gij in elk opzicht bijzonder godsdienstig zijt.

23 Want toen ik uw stad doorging en uw heiligdommen beschouwde, zag ik ook een altaar met het opschrift: Aan een onbekenden god. Welnu, hetgeen gij zonder het te kennen vereert, dat verkondig ik u.

24 De God die de wereld en alwat daarin is heeft gemaakt, die dus de heer is van hemel en aarde, woont niet in met handen gemaakte tempels

25 en wordt niet door mensenhanden gediend alsof Hij aan iets behoefte had, daar Hijzelf aan allen het leven, den adem en alles geeft.

26 Ook heeft Hij uit een stamvader alle volken der mensheid gemaakt om hen over de gehele oppervlakte der aarde te doen wonen, na de wisseling der jaargetijden en de grenzen hunner woonplaatsen vooruit vastgesteld te hebben;

27 opdat zij God zouden zoeken, of zij Hem wellicht tasten en vinden mochten, hoewel Hij niet ver is van ieder onzer.

28 Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij; zoals ook sommige uwer dichters gezegd hebben: Want wij zijn zelfs zijn geslacht.

29 Zijn wij dus Gods geslacht, dan moeten wij niet denken dat het goddelijke gelijk is aan goud, zilver of steen, een werk van menselijke kunst en overleg.

30 God nu heeft over de tijden der onwetendheid heengezien, maar beveelt nu de mensen zich allen overal te bekeren;

31 daar Hij een dag heeft bepaald waarop Hij de wereld naar recht zal oordelen, door middel van een daarvoor aangewezen man. Hiervan heeft Hij allen zekerheid gegeven door hem uit de doden op te wekken.

32 Bij het horen van dodenopstanding spotten dezen en zeiden genen: Daarover willen wij later meer van u horen.

33 Zo ging Paulus van hen weg.

34 Maar enige mannen sloten zich bij hem aan en werden gelovig; onder anderen Dionysius de Areopagiet en een vrouw Damaris genaamd.