Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Handelingen 28

1 Toen wij dan gered waren, vernamen wij dat het eiland Melite heette.

2 De inboorlingen bewezen ons ongemene welwillendheid. Want nadat zij een groot vuur hadden ontstoken, brachten zij ons allen daarbij om den regen die ons overviel en de koude.

3 Toen Paulus een hoop takken bijeenraapte en op het vuur wierp, schoot er door de hitte een adder uit, die zich aan zijn hand vastbeet.

4 Toen de inboorlingen het dier aan zijn hand zagen hangen, zeiden zij tot elkander: Die man is zeker een moordenaar; de Gerechtigheid laat hem, al is hij uit de zee gered, toch niet leven.

5 Maar hij schudde het dier in het vuur en bleef ongedeerd.

6 Zij verwachtten dat hij zou opzwellen of plotseling dood neervallen, en toen zij na lang wachten zagen dat hem niets kwaads overkwam, veranderden zij van mening en zeiden, dat hij een god was.

7 In den omtrek dier plaats had de voornaamste van het eiland, Publius genaamd, een landgoed. Hij nam ons op en huisvestte ons drie dagen lang zeer vriendelijk.

8 Nu lag de vader van Publius ziek aan koorts en buikloop. Paulus ging naar hem toe, legde hem biddend de handen op en genas hem.

9 Daarop kwamen ook de overige zieke bewoners van het eiland tot hem en werden geheeld.

10 Zij bewezen ons allerlei eer en voorzagen ons toen wij vertrokken van al het nodige.

11 Na drie maanden voeren wij af in een Alexandrijnsch schip, dat op het eiland overwinterd had; het droeg het beeld der Dioscuren.

12 Wij liepen te Syracuse binnen en bleven er drie dagen;

13 van daar voeren wij om en kwamen te Rhegium. Toen een dag later de wind zuid was geworden, bereikten wij op den tweeden dag Puteoli,

14 waar wij broeders vonden, die ons drongen zeven dagen bij hen te blijven. Zo gingen wij naar Rome.

15 De broeders, die van ons gehoord hadden, kwamen ons van daar tegemoet tot Appiusmarkt en Drieherbergen, en Paulus dankte God toen hij hen zag en vatte moed.

16 Toen wij te Rome waren gekomen, werd aan Paulus toegestaan op zichzelf te wonen, met den soldaat die hem bewaakte.

17 Na drie dagen riep hij de voornaamste der daar woonachtige Joden samen en zeide, toen zij bijeenwaren, tot hen: Broeders, zonder dat ik iets gedaan had tegen het volk of de voorvaderlijke zeden, ben ik uit Jeruzalem als gevangene aan de Romeinen overgeleverd.

18 Toen dezen mij verhoord hadden, wilden zij mij in vrijheid stellen, omdat ik niets gedaan had dat den dood verdiende.

19 Maar toen de Joden daartegen opkwamen, was ik genoodzaakt mij op den keizer te beroepen, zonderdat ik tegen mijn volk een beschuldiging wil inbrengen.

20 Ziedaar waarom ik verzocht heb u te zien en toe te spreken; want om de hoop van Israel ben ik met deze keten geboeid.

21 Zij antwoordden: Wij hebben geen schrijven over u uit Judea ontvangen; ook heeft niemand der hier gekomen broeders iets kwaads van u aangebracht of gezegd.

22 Wij verlangen dus van u te horen wat uw denkbeelden zijn. Want van die partij weten wij dat zij overal weersproken wordt.

23 Zij stelden dus met hem een dag vast en kwamen toen in groten getale in zijn verblijf; hij getuigde van het Koninkrijk Gods en legde het hun uit, van den morgen tot den avond hun uit de wet van Mozes en de Profeten de waarheid omtrent Jezus trachtend te bewijzen.

24 Sommigen geloofden wat gezegd werd, anderen waren ongelovig;

25 en in onenigheid gingen zij uiteen, toen Paulus dit ene gezegd had: Terecht heeft de Heilige Geest door den profeet Jezaja tot uw vaderen gesproken:

26 Ga naar dit volk en zeg: Met het gehoor zult gij horen, maar niet verstaan, ziende zult gij zien, maar geen inzicht hebben.

27 Want het hart van dit volk is dik geworden, met de oren hoorden zij bezwaarlijk, en hun ogen sloten zij; opdat zij niet met de ogen zouden zien, met de oren horen, met het hart verstaan en zich bekeren, en Ik hen genezen zou. --

28 Het zij u dus bekend dat dit heil Gods aan de heidenen gezonden wordt; die zullen wel luisteren.

29

30 Hij bleef twee volle jaren in een door hem gehuurde woning, waar hij allen die tot hem kwamen ontving,

31 predikend het Koninkrijk Gods en met volle vrijmoedigheid over Jezus Christus leerend--onbelemmerd.