Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Handelingen 6

1 Toen in dien tijd het aantal der leerlingen steeg, begonnen de Griekssprekende gelovigen tegen de Hebreeuws -sprekende te morren dat hun weduwen in de dagelijkse bedeling werden over het hoofd gezien.

2 Daarom riepen de Twaalve al de leerlingen bijeen en zeiden: Het gaat niet aan, dat wij om de armenzorg de prediking van Gods woord zouden verwaarlozen.

3 Ziet dan om, broeders, naar zeven mannen onder u, van goeden naam, vol geest en wijsheid, die wij dan ter behartiging daarvan zullen aanstellen;

4 terwijl wij zullen voortgaan met het gebed en de bediening van het woord.

5 Deze voorslag behaagde aan allen, en zij kozen Stefanus, een man vol geloof en heiligen geest, Filippus, Prochorus, Nicanor, Timon, Parmenas en Nicolaus, een Jodengenoot uit Antiochie.

6 Zij plaatsten ze voor de apostelen, en dezen baden en legden hun de handen op.

7 Het woord Gods wies, het aantal der leerlingen te Jeruzalem vermeerderde sterk, en een grote menigte priesters traden tot het geloof toe.

8 En Stefanus, vol genade en kracht, deed grote wonderen en tekenen onder het volk;

9 maar enigen die behoorden tot de synagoge die heette de synagoge der Vrijgelatenen, der afkomstigen uit Cyrene en uit Alexandrie, en tot die uit Cilicie en Azie stonden op om met Stefanus te redetwisten,

10 doch waren niet opgewassen tegen de wijsheid en geestdrift waarmee hij sprak.

11 Toen stookten zij mannen op die zeiden: Wij hebben hem godslasterlijke woorden tegen Mozes en God horen spreken.

12 Zij hitsten het volk, de oudsten en de schriftgeleerden op, vielen op hem aan, sleepten hem mee, brachten hem voor den Groten Raad

13 en deden valse getuigen optreden, die zeiden: Deze man spreekt voortdurend tegen deze heilige plaats en de wet;

14 want wij hebben hem horen zeggen dat die Jezus de Nazarener deze plaats zal afbreken en de zeden die Mozes ons heeft overgeleverd veranderen.

15 Toen nu allen die in den Raad zaten in spanning de ogen op hem richtten, zagen zij dat zijn aangezicht aan dat van een engel gelijk was.