Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Romeinen 10

1 Broeders, ik ben van harte hun genegen en bid God voor hun heil.

2 Want ik leg de getuigenis voor hen af dat zij ijver voor God hebben, maar niet met het rechte inzicht.

3 Want daar zij de rechtvaardiging die God geeft niet kennen en trachten op hun eigen weg haar te verkrijgen, hebben zij zich niet onderworpen aan de rechtvaardiging die uit God is.

4 Immers, Christus maakte een eind aan de wet, zodat ieder die gelooft de rechtvaardiging verkrijgt.

5 Mozes toch schrijft van de rechtvaardiging uit de wet: De mens die zo doet zal door haar leven.

6 De rechtvaardiging uit geloof zegt daarentegen: Zeg niet bij uzelf: Wie zal ten hemel opklimmen? --namelijk om Christus daaruit te doen neerdalen;

7 of: Wie zal naar den afgrond afdalen? --namelijk om Christus uit de doden te doen opstaan.

8 Maar wat zegt zij? Het woord is dichtbij, in uw mond en in uw hart--dat wil zeggen: Het woord des geloofs dat wij prediken.

9 Want indien gij met uw mond den Heer Jezus belijdt en met uw hart gelooft dat God hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij gered worden;

10 want met het hart wordt geloofd, zodat men gerechtvaardigd, met den mond wordt beleden, zodat men gered wordt.

11 De Schrift toch zegt: Niemand die in hem gelooft zal beschaamd uitkomen.

12 Want er wordt geen onderscheid gemaakt tussen Jood en heiden. Immers, dezelfde is heer over allen en schenkt allen die hem aanroepen rijken zegen.

13 Want er staat: Ieder die den naam des Heeren aanroept zal gered worden.

14 Hoe zullen zij dan aanroepen een in wien zij niet geloofd hebben? hoe geloven in een van wien zij niets gehoord hebben? hoe horen zonder dat iemand predikt?

15 en hoe zullen zij prediken indien zij niet gezonden worden? Gelijk geschreven staat: Hoe liefelijk zijn de voeten dergenen die een blijde boodschap brengen!

16 Maar niet allen hebben aan de Blijde boodschap het oor geleend. Want Jezaja zegt: Heer, wie heeft naar onze prediking gehoord?

17 Dus ontstaat het geloof doordat men iets hoort, en dat men iets hoort geschiedt door de opdracht van Christus.

18 Doch ik zeg: Hebben zij haar wellicht niet gehoord? Maar er staat: Over de gehele aarde is hun geluid uitgegaan, tot de uiteinden der wereld zijn hun woorden gekomen.

19 Dan vraag ik: Heeft Israel het wellicht niet begrepen? Maar vooreerst zegt Mozes: Ik zal u ijverzuchtig maken op een volk dat geen volk is, en toornig op een onverstandig volk--

20 en dan waagt Jezaja te zeggen: Ik ben gevonden door hen die Mij niet zochten, openbaar geworden aan hen die niet naar Mij vroegen.

21 Doch Israel bedoelt Hij met: Den gansen dag heb Ik de hand uitgestoken naar een ongehoorzaam en weerstrevend volk.