Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Romeinen 8

1 Dus nu bestaat voor hen die in Christus Jezus zijn geen veroordeling meer.

2 Want de geestelijke wet van het leven in Christus Jezus heeft u vrijgemaakt van de wet van zonde en dood.

3 Immers, wat voor de wet onmogelijk was, dat waartoe zij onmachtig was door het vlees, dat heeft God gedaan door zijn Zoon te zenden in de gedaante van het zondige vlees. En wat de zonde betreft, Hij heeft de zonde veroordeeld in het vlees;

4 opdat de eis der wet vervuld mocht worden in ons, die niet leven naar het vlees, maar naar den geest.

5 Zij toch die vleselijk zijn hebben de vleselijke dingen in den zin, maar zij die geestelijk zijn de geestelijke.

6 Immers, alwat door het vlees beoogd wordt voert ten dode, wat door den geest beoogd wordt tot het leven en den vrede.

7 Omdat wat het vlees in den zin heeft vijandschap tegen God is; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods, ja, kan dit ook niet doen;

8 zij die in het vlees zijn kunnen niet behagen aan God.

9 Gij nu zijt niet in het vlees; maar in den geest; althans indien de geest Gods in u woont; want wie den geest van Christus niet heeft behoort hem niet toe.

10 Doch is Christus in u, dan is wel het lichaam dood vanwege de zonde, maar de geest leeft vanwege de gerechtigheid.

11 En indien de geest van Hem die Jezus uit de doden heeft opgewekt in u woont, zal hij die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft ook uw sterfelijke lichamen levendmaken door zijn geest, die in u woont.

12 Dus broeders, zijn wij aan het vlees niet verplicht vleselijk te leven.

13 Want indien gij vleselijk leeft, zult gij sterven; indien gij door den geest de werken des lichaams doodt, zult gij leven.

14 Want zovelen door den geest Gods geleid worden, die zijn zonen Gods.

15 Gij hebt immers niet ontvangen den geest der slavernij, die u tot de vrees zou terugbrengen, maar den geest van het zoonschap, waardoor wij roepen: Abba, Vader!

16 Die geest zelf getuigt met onzen geest dat wij kinderen Gods zijn.

17 En zijn wij kinderen, dan ook erfgenamen, erfgenamen van God, medeerfgenamen van Christus; althans indien wij met hem lijden om ook mee verheerlijkt te worden.

18 Want ik houd het er voor dat het lijden in dit leven niets betekent in vergelijking met de heerlijkheid die ons wacht.

19 Immers ziet de schepping reikhalzend uit naar de openbaring van de zonen Gods.

20 De schepping toch is onderworpen aan de vergankelijkheid, niet vrijwillig, maar door den wil van Hem die haar daaraan onderworpen heeft,

21 in de hoop dat ook de schepping zelf bevrijd zal worden van de slavernij der vergankelijkheid en, vrijgemaakt, deel zal erlangen aan de heerlijkheid der kinderen Gods.

22 Want wij weten dat de gehele schepping tot nu toe mede zucht en mede barensweeen lijdt.

23 En dit niet alleen; maar ook wij, die de allerbeste gaven des Geestes bezitten, ook wij zuchten in onszelf terwijl wij het zoonschap verwachten, de verlossing van ons lichaam.

24 Wij toch zijn eerst in hope verlost; een hoop nu die gezien wordt is geen hoop; want waarom zal iemand hopen op hetgeen hij reeds ziet?

25 Indien wij dan hopen op hetgeen wij niet zien, wachten wij er lijdzaam op.

26 Desgelijks komt ook de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet hoe wij naar behoren bidden zullen; maar de Geest treedt voor ons op in verzuchtingen zonder woorden;

27 en Hij die de harten doorzoekt weet wat de Geest zeggen wil: Dat hij op een godgevallige wijze voor de heiligen optreedt.

28 Zo weten wij dat voor hen die God liefhebben, hun die naar zijn voorbeschikking geroepen zijn, alles tot heil samenwerkt.

29 Want hen die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij uitverkoren om gelijkvormig te worden aan het beeld van zijn Zoon; opdat deze de eerstgeborene onder vele broeders zou zijn.

30 En wie Hij uitverkoren heeft, die heeft Hij ook geroepen; en wie Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook als de zijnen aangenomen, en wie Hij als de zijnen aangenomen heeft die heeft Hij ook verheerlijkt.

31 Wat zullen wij hier aan toevoegen? Indien God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?

32 Hoe zou Hij, die zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgeleverd heeft, niet met hem ons alles schenken?

33 Wie zal de uitverkorenen Gods aanklagen? God is het die ons vrijspreekt.

34 Wie is de rechter die veroordeelt? Christus Jezus is het die voor ons gestorven, wat meer zegt, opgewekt is, die ter rechterhand Gods zit, ja ook voor ons optreedt.

35 Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, benauwdheid, vervolging, honger, naaktheid, gevaar, het zwaard?

36 overeenkomstig het Schriftwoord: Om U worden wij den gansen dag gedood, geacht als slachtvee.

37 Maar in al die dingen behalen wij een volkomen overwinning door hem die ons heeft liefgehad.

38 Want ik ben verzekerd dat dood noch leven, engelen noch aartsengelen, tegenwoordige noch toekomstige dingen, noch machten,

39 hetzij hooge hetzij lage, noch enig ander schepsel ons kan scheiden van de liefde Gods, in Christus Jezus, onzen Heer.