Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Romeinen 9

1 Als een die in Christus is spreek ik de waarheid en lieg niet; mijn geweten getuigt meer door den Heiligen Geest

2 dat ik grote smart heb en een duurzaam harteleed.

3 Ik zou namelijk zelf wel van Christus willen afgesneden zijn ten bate van mijn broeders, mijn vleselijke verwanten,

4 die Israelieten zijn, die het zoonschap bezitten en de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, den eredienst en de beloften,

5 tot wie de aartsvaders behoren en van wie zoveel het vlees betreft de Christus afstamt. --God, die boven alles staat, is in eeuwigheid te prijzen! Amen.

6 Maar hieruit volgt niet dat Gods belofte vervallen is. Want niet allen die uit Israel afstammen zijn waarlijk Israel.

7 Omdat zij zaad Abrahams zijn, zijn zij nog niet allen kinderen; maar er staat: Door Izaak zult gij kroost erlangen dat uw naam draagt.

8 Dat wil zeggen: Niet de vleselijke kinderen zijn kinderen Gods, maar de kinderen die naar de belofte verwekt zijn, die worden gerekend nakroost te zijn.

9 Want dit is een woord van belofte: Omstreeks dezen tijd zal Ik komen en zal Sara een zoon hebben.

10 En dit staat niet alleen. Daar is ook Rebekka, die zwanger was bij een man, onzen voorvader Izaak.

11 Immers, toen de kinderen nog niet geboren waren en noch goed noch kwaad hadden gedaan, toen werd--opdat de verkiezende voorbeschikking Gods kracht zou hebben, niet naar verdienste, maar naar den wil van Hem die roept

12 tot haar gezegd: De oudste zal den jongste dienen--

13 overeenkomstig het Schriftwoord: Jakob heb Ik liefgehad, Ezau gehaat.

14 Wat zullen wij daarvan zeggen? Er is toch geen onrechtvaardigheid in God? Volstrekt niet.

15 Want Hij zegt tot Mozes: Ik zal mij ontfermen over wien Ik mij ontfermen, mij erbarmen over wien Ik mij erbarmen wil.

16 Dus, het hangt niet af van dengene die iets wil of zich inspant, maar van den zich ontfermenden God.

17 De Schrift zegt immers tot Farao: Hiertoe heb Ik u doen optreden om in u mijn macht te tonen, en om mijn naam over de gehele aarde te verkondigen.

18 Dus, Hij ontfermt zich over wien Hij wil, en Hij verhardt wien Hij wil.

19 Gij zult dan tot mij zeggen: Wat verwijt Hij dan nog? Immers, wie weerstond ooit zijn wil?

20 O mens, wie zijt gij dan dat gij tegen God het woord opneemt? Het maaksel zal toch niet tot zijn maker zeggen: Waarom hebt gij mij zo gemaakt?

21 Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem om uit denzelfden klomp zowel een vat voor edel als een vat voor onedel gebruik te maken?

22 Indien nu God, daar Hij wilde openbaren hoe Hij kon toornen en bewijzen hoever zijn macht ging, met grote lankmoedigheid de ten ondergang vervaardigde vaten, voorwerpen van zijn toorn, heeft verdragen,

23 en daarentegen, om den rijkdom zijner heerlijkheid te tonen over de voorwerpen zijner ontferming, die Hij gevormd heeft met een heerlijke bestemming,

24 ons, die Hij ook geroepen heeft, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen?

25 Zoals Hij ook in Hozea zegt: Ik zal Niet -mijn -volk mijn volk noemen, en Niet -beminde beminde;

26 en in de plaats waar hun gezegd was: Gij zijt mijn volk niet--daar zullen zij zonen van den levenden God genaamd worden.

27 Ook Jezaja roept over Israel uit: Al was het getal der zonen Israels als het zand der zee, slechts een overschot zal gered worden;

28 want de Heer zal het op de aarde uitvoeren, zijn woord volbrengend en verhaastend.

29 Zoals ook Jezaja voorzegd heeft: Indien de Heer Sabaoot ons geen zaad overgelaten had, zouden wij als Sodom zijn geworden en op Gomorra zijn gaan gelijken.

30 Wat zullen wij dan zeggen? Dit, dat heidenen die niet gestreefd hebben gerechtvaardigd te worden de rechtvaardiging hebben verkregen, en wel de rechtvaardiging uit geloof;

31 terwijl Israel, dat de rechtvaardiging door de wet najoeg, de wet niet bereikt heeft.

32 Waarom? Omdat het niet uit geloof maar uit zijn goede werken wilde gerechtvaardigd worden. Zo stieten zij zich aan den steen des aanstoots;

33 gelijk geschreven staat: Zie, Ik leg in Sion een steen waaraan men zich stoot en een rotsblok waarover men struikelt. En wie in hem gelooft zal niet beschaamd uitkomen.