Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

1Korintiërs 3

1 Toch kon ik, broeders, niet tot u spreken als tot geestelijke mensen; ik moest spreken als tot vleselijke, als tot onmondige kinderen in Christus.

2 Ik voedde u met melk, niet met vaste spijs; want die kondet gij nog niet verdragen. Zelfs nu kunt gij dat niet,

3 omdat gij nog vleselijk zijt. Want zolang onder u naijver en twist is, zijt gij dan niet vleselijk? is dan uw gedrag niet aards?

4 Immers, als de een zegt: Ik behoor bij Paulus--en de ander: Ik bij Apollos--zijt gij dan niet gewone mensen?

5 Wat toch is Apollos? wat Paulus? Dienaren zijn ze door wie gij tot geloof zijt gekomen, een ieder zoals God het hem gegeven heeft.

6 Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God heeft den wasdom gegeven.

7 Dus, hij die plant is niets, evenmin hij die begiet, maar God die den wasdom geeft.

8 Hij nu die plant en hij die begiet behoren bij elkaar, en elk van hen zal zijn eigen loon ontvangen overeenkomstig de moeite die hij zich gegeven heeft.

9 Want wij zijn medearbeiders van God; Gods akker, Gods gebouw zijt gij.

10 Naar de mij door God gegeven gunst heb ik, als een verstandig bouwmeester, een grondslag gelegd, en een ander bouwt daarop. Een ieder nu zie toe, hoe hij bouwt.

11 Niemand toch kan een anderen grondslag leggen dan die gelegd is, namelijk Jezus Christus

12 Wat iemand ook op dien grondslag bouwt, goud, zilver, kostelijke stenen, hout, stro, stoppelen,

13 van ieders werk zal de waarde blijken; want de Oordeelsdag zal het uitwijzen, daar die in vuur verschijnt, en dat vuur zal het gehalte van ieders werk aantonen.

14 Blijft het werk dat iemand gebouwd heeft over, dan zal hij loon ontvangen,

15 verbrandt het, dan lijdt hij schade; maar hijzelf wordt toch gered, hoewel met brandwonden.

16 Weet gij niet dat gij een tempel Gods zijt en Gods geest in u woont?

17 Indien iemand Gods tempel verderft, God zal hem in het verderf storten; want Gods tempel is heilig, en dat zijt gij.

18 Niemand bedriege zichzelven; indien iemand meent in deze wereld wijs te zijn, dan worde hij dwaas om wijs te worden.

19 Want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid bij God. Er staat toch geschreven: Die de wijzen vangt in hun sluwheid,

20 en elders: De Heer weet dat de overleggingen der wijzen ijdel zijn.

21 Niemand roeme dus op mensen; want alles is het uwe:

22 Paulus, Apollos Kefas, wereld, leven, dood, heden en toekomst--alles behoort u toe;

23 maar gij behoort aan Christus en Christus aan God.