Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

1Korintiërs 7

1 Wat nu datgene betreft, waarover gij mij schreeft, het is goed voor een mens geen vrouw aan te raken;

2 maar om hoererij te vermijden moet iedere man zijn eigen vrouw hebben en elke vrouw haar eigen man.

3 De man vervulle den huwelijksplicht aan zijn vrouw, desgelijks de vrouw aan haar man.

4 De vrouw heeft geen vrije beschikking over haar eigen lichaam, maar de man; desgelijks beschikt ook de man niet vrij over zijn eigen lichaam, maar de vrouw.

5 Onthoudt u niet van elkander, tenzij dan met wederzijds goedvinden voor een tijd om u te kunnen wijden aan het gebed, en dan weer saam te komen; opdat de Satan u niet in verzoeking brenge, omdat gij u niet kunt beheersen.

6 Dit zeg ik uit toegeeflijkheid niet als gebod.

7 Ik wilde wel dat alle mensen waren als ik; maar ieder heeft van God zijn eigen gave, de een zus, de ander zo.

8 Aan de ongehuwden en de weduwen zeg ik dat het goed voor hen is te blijven zoals ik;

9 maar indien zij zich niet kunnen beheersen, laten zij trouwen, want het is beter te trouwen, dan van begeerte te branden.

10 Aan de gehuwden beveel niet ik, maar de Heer, dat de vrouw zich niet van haar man mag scheiden--

11 indien zij het toch doet, moet zij ongehuwd blijven of zich met haar man verzoenen en dat de man zijn vrouw niet mag verstoten.

12 Aan de overigen zeg ik, niet de Heer: Indien een broeder een ongelovige vrouw heeft en zij vindt het goed met hem saam te leven, dan verstote hij haar niet.

13 En heeft een vrouw een ongelovigen man en vindt deze het goed met haar saam te leven, dan verstote zij hem niet.

14 Want de ongelovige man is door zijn vrouw geheiligd, en de ongelovige vrouw door den broeder; anders waren immers uw kinderen onrein en zij zijn inderdaad heilig.

15 Maar indien de ongelovige scheiden wil, hij doe het; want de broeder of de zuster is in zulke gevallen niet gebonden; God toch heeft geroepen tot vrede.

16 Want hoe weet gij, vrouw, of gij uw man zult redden? Of hoe weet gij, man, of gij uw vrouw zult redden?

17 Doch ieder leve zoals de Heer voor hem beschikt heeft; in den staat waarin God hem geroepen heeft, daarin blijve hij. En zo schrijf ik het voor in alle gemeenten.

18 Is iemand als besnedene geroepen, hij doe de besnijdenis niet verdwijnen; is iemand als onbesnedene geroepen, hij late zich niet besnijden.

19 De besnijdenis is van geen belang, het onbesneden zijn evenmin, maar de onderhouding van Gods geboden wel.

20 Ieder blijve in den staat waarin hij geroepen is.

21 Zijt gij als slaaf geroepen, bekommer u daarom niet; zelfs al kunt gij vrij worden, blijf liever slaaf.

22 Want de slaaf die in den Heer geroepen is is een vrijgelatene die den Heer toebehoort; desgelijks is een vrij man die geroepen is een, slaaf van Christus.

23 Gij zijt duur gekocht; wordt geen slaven van mensen.

24 Broeders, ieder blijve voor Gods aangezicht in den staat waarin hij geroepen is.

25 Over de huwbare meisjes heb ik geen bevel van den Heer, maar ik geef mijn gevoelen als een die door des Heeren ontferming in staat is betrouwbaar te zijn.

26 Ik meen dan dat het wegens den aanstaanden nood voor een mens het beste is dat het zo gaat:

27 zijt gij aan een vrouw gebonden, zoek dan niet naar echtscheiding; zijt gij niet aan een vrouw gebonden, zoek geen vrouw.

28 Indien gij trouwt, hebt gij daarmee geen zonde begaan en als het meisje trouwt, heeft zij daarmee geen zonde begaan; maar zij die het doen zullen lichamelijke verdrukking lijden, en die wil ik u besparen.

29 Dit toch breng ik u onder het oog, broeders: De tijd is kort; voorts, dat zij die een vrouw hebben moeten zijn alsof zij er geen hebben,

30 die wenen alsof zij niet wenen, die blijde zijn, alsof zij niet blijde zijn, die kopen alsof zij er niets van behouden zullen,

31 die in de wereld verkeren alsof zij er niets mee te doen hebben; want de gedaante dezer wereld gaat voorbij

32 en ik wens dat gij onbezorgd zijt. De ongehuwde is bezorgd over de dingen des Heeren, hoe hij den Heer zal behagen;

33 maar de gehuwde is bezorgd over de wereldse dingen, hoe hij zijn vrouw zal behagen.

34 Zo is er tweespalt in zijn ziel. Desgelijks zorgt ook de ongehuwde vrouw en het meisje voor de dingen des Heeren om heilig te zijn naar lichaam en geest; maar de gehuwde zorgt voor de wereldse dingen, hoe zij haar man zal behagen.

35 Dit zeg ik u voor uw bestwil, niet om u een strik te spannen, maar opdat gij eerbaar en trouw, zonder heen en weer geslingerd te worden, den Heer moogt aanhangen.

36 Maar indien iemand meent onwelvoeglijk te handelen jegens zijn bruid, indien zijn hartstocht hem te machtig is en het zo moet gebeuren, hij doe wat hij wil, hij zondigt niet, laat hen trouwen.

37 Indien hij daarentegen voor zichzelf vaststaat en er geen noodzakelijkheid is, maar hij doen kan wat hij wil en het bij zichzelf besloten heeft zijn bruid ongerept te bewaren, dan moet hij daarnaar handelen.

38 Dus, wie zijn bruid trouwt doet goed, maar wie haar niet trouwt doet beter.

39 De vrouw is gebonden zolang haar man leeft; is haar man ontslapen, dan is zij vrij te trouwen met wien zij wil, maar niet dan in den Heer.

40 Gelukkiger is zij echter naar mijn oordeel wanneer zij weduwe blijft, en ook ik meen den geest Gods te hebben.