Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

1Korintiërs 8

1 Wat het vlees betreft, afkomstig van offers aan de afgoden, wij weten dat wij allen kennis hebben. Doch de kennis maakt opgeblazen, de liefde sticht;

2 indien iemand meent kennis te hebben, dan weet hij nog niet zoals men moet weten;

3 maar indien iemand God liefheeft, die wordt door Hem gekend.

4 Wat dan het eten van offervlees betreft, wij weten dat in de wereld geen afgod bestaat, dat er geen God is dan Een.

5 Want al zijn er ook in den hemel en op de aarde zoogenaamde goden en heren, zoals er inderdaad veel goden en veel heren zijn,

6 voor ons is er toch slechts een God, de Vader, uit wien alles komt, en wij zijn geschapen tot zijn gemeenschap; en slechts een Heer, Jezus Christus, door wien alles is geworden, en wij zijn door hem.

7 Maar niet alle mensen hebben de kennis; er zijn er die nog altijd min of meer aan den afgod hangen en het eten als offervlees; wier zwak geweten dus bevlekt wordt.

8 Geen spijs zal ons nader tot God brengen; indien wij niet eten, zijn wij er niet minder om, eten wij wel, niet meer.

9 Past dan op dat uw vrijheid den zwakke niet tot een struikelblok wordt.

10 Want wanneer iemand u, die een man van inzicht zijt, in een afgodshuis ziet aanliggen, zal dan niet het geweten van dien zwakke gestijfd worden in zijn verlangen om offervlees te eten?

11 Zo immers gaat door uw kennis de zwakke te loor, de broeder, voor wien Christus gestorven is.

12 Door zo tegen de broeders te zondigen en hun zwak geweten te kwetsen zondigt gij tegen Christus.

13 Daarom, indien enige spijs mijn broeder ten val brengt, wil ik in der eeuwigheid geen vlees meer eten, uit vrees mijn broeder ten val te brengen.