Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

2Korintiërs 1

1 Paulus, naar Gods wil een apostel van Christus Jezus, en broeder Timotheus aan de gemeente Gods te Korinthe, en tevens aan al de heiligen in gans Achaje:

2 genade en vrede zij u geschonken door God, onzen Vader, en van den Heer Jezus Christus.

3 Geloofd zij de God en Vader van onzen Heer Jezus Christus, de Vader vol ontferming en de God die volkomen vertroosting geeft,

4 die ons troost in al onze verdrukking, zodat wij hen die in welke verdrukking ook verkeren kunnen vertroosten met den troost waarmee wijzelf van God vertroost zijn.

5 Want zoals het lijden van Christus in ruime mate over ons gekomen is, zo zijn wij ook door Christus overvloedig vertroost.

6 Hetzij wij dan verdrukt worden, het is tot uw troost en redding; hetzij wij vertroost worden, het is tot uw troost, die u hetzelfde lijden leert verdragen dat wij moeten doorstaan.

7 En onze hoop aangaande u staat vast; daar wij weten dat, evenals gij met ons het lijden gemeen hebt, gij zo ook dezelfde vertroosting zult genieten.

8 Want wij willen u, broeders, niet onkundig laten van onze verdrukking in Azie; immers, daar is ons een zeer zware, ja, onze kracht te boven gaande last opgelegd; zodat wij zelfs twijfelden, of wij er het leven zouden afbrengen.

9 Ja, wij hadden ons reeds bij onszelf ten dode opgeschreven; opdat wij niet op onszelf zouden vertrouwen, maar op God, die de doden opwekt.

10 En Hij heeft ons uit een zo groot doodsgevaar gered en zal het ook doen. Ja, van Hem hopen wij dat Hij ons verder redden zal,

11 terwijl ook gij ons ten zegen meewerkt door uw gebed; opdat voor de ons verleende genadegift door velen ons tot heil gedankt worde.

12 Dit toch is onze roem, dat ons geweten getuigt, hoe wij in Gode welgevallige heiligheid en oprechtheid, niet in vleselijke wijsheid, maar in de kracht van Gods genade, in de wereld verkeerd hebben, vooral ten aanzien van u.

13 Want wij schrijven u hiermee niets dan wat gij leest en ook begrijpt; en ik hoop dat gij het volkomen zult begrijpen,

14 zoals gij ons reeds gedeeltelijk begrepen hebt; want wij zijn uw roem, gelijk gij de onze zijt in den dag van onzen Heer Jezus.

15 En in dit vertrouwen wilde ik eerst tot u komen, opdat gij een tweede genadegift mocht ontvangen;

16 ik wilde over uw stad naar Macedonie trekken, en dan weer van Macedonie naar u gaan en door u uitgerust worden voor de reis naar Judea.

17 Ben ik dan, toen ik dit wilde doen, lichtvaardig geweest? Of heb ik dat plan gemaakt, zoals men het vaak doet, zo dat het bij mij was; nu eens ja, ja, dan weer neen, neen?

18 Neen, God is getrouw! ons woord tot u is niet ja en neen;

19 want Gods Zoon, Christus Jezus, die onder u door ons is verkondigd, door mij en Silvanus en Timotheus, was niet ja en neen; maar bij hem bleef het altijd ja.

20 Immers, alle beloften Gods zijn in hem ja; daarom spreken wij ook door hem het Amen God ter ere uit.

21 Hij die ons en u onverbrekelijk met Christus verbindt en ons zalft in God,

22 die op ons ook zijn zegel gedrukt en het onderpand van den Geest in onze harten gegeven heeft.

23 Ik nu roep God aan tot getuige over mijn ziel dat ik om u te sparen nog niet naar Korinthe gegaan ben;

24 niet dat wij over uw geloof willen meesteren--wij zijn medewerkers aan uw blijdschap, want gij staat vast in uw geloof--