Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

2Korintiërs 4

1 Daarom, nu wij door Gods ontferming deze bediening hebben, versagen wij niet,

2 maar hebben het als iets schandelijks opgegeven de waarheid te verbloemen; daar wij niet met streken omgaan of Gods woord vervalsen, maar ons door openbaring der waarheid aanbevelen voor het oog van God op aller mensen geweten een beroep te doen.

3 En indien onze prediking een verborgenheid is, dan is zij dat voor hen die verloren gaan;

4 in wie--ongeloovigen als zij zijn--de god dezer wereld het verstand verblind heeft, zodat zij niet bestraald worden door het licht van de Blijmare der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is.

5 Want wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus, den Heer, en noemen onszelf uw dienaren om Jezus' wil.

6 Want God, die gezegd heeft: Uit de duisternis zal het licht stralen--heeft onze harten bestraald; zodat wij Gods heerlijkheid zien stralen op Christus' aangezicht.

7 Doch wij hebben dezen schat in aarden vaten; opdat onze buitengewone kracht blijke van God te komen, niet uit ons.

8 Wij toch worden in alles verdrukt, toch niet benauwd; om raad verlegen, toch niet radeloos;

9 vervolgd, toch niet verlaten; neergeworpen, toch niet verloren;

10 overal dragen wij, aan ons lichaam, Jezus' doodslijden; opdat ook Jezus' leven in ons lichaam kenbaar worde.

11 Want wij worden, nog levend aan den dood overgegeven om Jezus' wil; opdat ook Jezus' leven in ons sterfelijk vlees aan het licht kome.

12 Zo doet de dood in ons zijn kracht gevoelen, het leven in u.

13 Daar wij dan denzelfden geest des geloofs hebben, volgens het Schriftwoord: Ik heb geloofd; daarom heb ik gesproken--gelooven ook wij en spreken daarom,

14 wetend dat Hij die den Heer Jezus heeft opgewekt ook ons met Jezus zal opwekken en met u voor Zich stellen.

15 Want alles geschiedt om uwentwil; opdat de bij zovelen overvloedig geworden genade den dank ook vermeerdere tot verheerlijking van God.

16 Daarom versagen wij niet, maar al gaat ook onze uitwendige mens tegronde, onze inwendige wordt vernieuwd, dag aan dag.

17 Want de tijdelijke lichte verdrukking verwerft voor ons een over groot, overgroot eeuwig gewicht van heerlijkheid;

18 daar wij niet achtslaan op het zichtbare, maar op het onzichtbare, want het zichtbare is tijdelijk, het onzichtbare eeuwig.