Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

2Korintiërs 5

1 Wij weten immers dat wij, wanneer onze aardse tentwoning wordt afgebroken, van Godswege een gebouw hebben, een niet met handen gemaakt, een eeuwig huis in de hemelen.

2 Vandaar dat wij, terwijl wij nog in die woning zijn, zuchten van verlangen met onze hemelse woning bekleed te worden,

3 al zullen wij ook bij die bekleding niet naakt staan.

4 Want wij die in de tentwoning leven, wij zuchten zwaar, omdat wij niet willen ontkleed worden, maar een overkleed aandoen; opdat het sterfelijke door het leven worde verslonden.

5 Hij die ons hiertoe bereidt is God, die ons het onderpand des Geestes heeft gegeven.

6 Daarom hebben wij steeds goeden moed, al weten wij dat zolang wij in het lichaam ons tehuis hebben wij niet thuis zijn bij den Heer;

7 immers, wij leven in geloof, niet in aanschouwing,

8 maar hebben goeden moed en geven er de voorkeur aan uit het lichaam te verhuizen en bij den Heer te gaan wonen.

9 Daarom stellen wij er onze eer in, hetzij thuis, hetzij in den vreemde, hem te behagen.

10 Wij allen toch moeten voor den rechterstoel van Christus verschijnen om allen ons deel te bekomen, naardat wij, in onzen lichamelijken toestand gedaan hebben hetzij goed, hetzij kwaad.

11 Daar wij dus weten wat het is den Heer te vrezen, overreden wij de mensen, en God weet wie wij zijn; ik hoop trouwens ook dat gij in uw geweten ons kent.

12 Neen, wij gaan onszelf niet weer bij u aanbevelen, maar wij geven u gelegenheid u op ons te beroemen; opdat gij iets te zeggen moogt hebben tegenover hen die roemen op uitwendige voorrechten en niet op het hart.

13 Want zijn wij buiten onze zinnen, het is ter ere Gods; zijn wij goed bij ons verstand, het is te uwen bate.

14 Want de liefde van Christus houdt ons gevangen,

15 daar wij zo oordelen: Is een voor allen gestorven, dan zijn zij allen gestorven. En hij is voor allen gestorven; opdat de levenden niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor hem die voor hen is gestorven en opgewekt. --

16 Wij kennen dus van nu af niemand meer naar het uiterlijke; ja, indien wij ook Christus zo gekend hebben, nu doen wij dat toch niet meer. --

17 Derhalve, is iemand in Christus, dan is dat een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan; zie, het is nieuw geworden.

18 Dit alles is uit God, die ons met Zich verzoend heeft door Christus, en ons den dienst der verzoening heeft toevertrouwd;

19 daar God door Christus de wereld met Zichzelf verzoende, door haar haar overtredingen niet toe te rekenen en ons het woord der verzoening in den mond te geven.

20 Dus komen wij om Christus' wil, als gezanten, alsof God zelf u door ons vermaande; wij smeken u om Christus' wil: Laat u met God verzoenen.

21 Hem die geen zonde gekend heeft heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt; opdat wij in zijn gemeenschap zouden worden gerechtigheid die God geeft.