Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

2Korintiërs 8

1 Wij delen u, broeders mee, welke genade God aan de gemeenten van Macedonie gegeven heeft;

2 onder grote beproeving door verdrukking waren zij vol blijdschap en toonden, ondanks zeer diepe armoede, een rijkdom van oprechtheid des harten;

3 want naar vermogen, ja, ik durf zeggen, boven vermogen hebben zij ongevraagd,

4 nadrukkelijk ons smekend om het voorrecht te mogen meedoen aan het helpen van de heiligen,

5 niet slechts gedaan wat wij hoopten, maar zichzelf gegeven, eerst aan den Heer, toen aan ons, volgens Gods wil.

6 Dientengevolge hebben wij Titus opgewekt om u dat voorrecht, waarvan hij u aanvankelijk deelgenoot maakte, thans volkomen te schenken.

7 Welnu, zijt gij in allen dele rijk, in geloof, spreken, kennis, ijver in allerlei, ook in de liefde die door ons u geleerd is, dan hoop ik dat gij ook hierin rijk moogt worden.

8 Ik zeg dit niet bij wijze van bevel, maar slechts om aan den ijver van anderen de echtheid van uw liefde te toetsen.

9 Gij kent toch de genade die onze Heer Jezus Christus bewezen heeft: terwijl hij rijk was, is hij om onzentwil arm geworden; opdat gij door zijn armoede rijk zoudt worden.

10 Ik geef in deze zaak slechts mijn mening; want dit is nuttig voor u, die eerst een jaar geleden niet alleen begonnen zijt met het doen, maar ook met het willen.

11 Welnu, voleindigt dan thans het doen; opdat het volbrengen in overeenstemming zij met de bereidwilligheid, en wel uit hetgeen gij bezit.

12 Want is de bereidwilligheid aanwezig, dan is zij welkom naarmate men bezit, niet naarmate men niet bezit.

13 Immers, de verlichting van anderer noden mag voor u geen last worden;

14 maar billijkerwijze moet dat wat gij nu te veel hebt worden gebruikt voor wat zij te weinig hebben; opdat bij een volgende gelegenheid hun te -veel diene voor uw te -weinig, en er zo gelijkheid ontsta;

15 zoals geschreven staat: Hij die veel had had niet te veel, die weinig had had niet te weinig.

16 Gode zij dank, die denzelfden ijver voor u aan Titus in het hart heeft gegeven;

17 zodat hij naar mijn aansporing luisterde; ja, volijverig ging hij uit eigen beweging naar u op reis.

18 Met hem hebben wij dien broeder gezonden die in alle gemeenten om zijn prediking geroemd wordt,

19 ja, meer nog, die door de gemeenten gekozen is om onzen reisgenoot te zijn bij het liefdewerk waarvoor wij arbeiden, tot lof van den Heer zelf en overeenkomstig onzen wens.

20 Want wij trachten te voorkomen dat iemand ons verdacht maakt bij die rijke gaven die wij bezorgen.

21 Immers wij zorgen voor onzen goeden naam, niet alleen bij God, maar ook bij de mensen.

22 Ook hebben wij dien anderen broeder meegezonden, dien wij in veel gevallen vaak ijverig hebben bevonden, en nu nog veel ijveriger door zijn groot vertrouwen op u.

23 Wat Titus betreft, hij is mijn metgezel en medewerker voor u; en onze broeders, de afgezanten der gemeenten, een eer van Christus zijn zij.

24 Betoont hun dan voor het oog der gemeente uw liefde en geeft hun het bewijs dat wij terecht ons bij hen op u beroemd hebben.