Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Galaten 4

1 Ik houd dit staande: Zolang de erfgenaam onmondig is verschilt hij in niets van een slaaf; al is hij heer van alles,

2 hij staat toch onder voogden en beheerders van zijn vermogen tot het tijdstip dat zijn vader vooraf bepaald heeft.

3 Zo werden ook wij, toen wij onmondig waren, als slaven behandeld onder de natuurmachten;

4 maar toen de bepaalde tijd verstreken was, heeft God zijn Zoon gezonden geboren uit een vrouw; gebracht onder de wet,

5 opdat hij hen die in de macht der wet waren zou loskopen, en wij het zoonschap zouden verkrijgen.

6 Omdat gij zonen zijt, heeft God den geest van zijn Zoon in onze harten gezonden, den geest die: Abba, Vader--roept.

7 Dus zijt gij niet meer slaaf, maar zoon; en indien zoon, dan erfgenaam--door God.

8 Weliswaar hebt gij vroeger, toen gij God niet kendet, goden gediend die inderdaad geen goden zijn;

9 maar hoe kunt gij, nu gij God hebt leren kennen--ja, wat meer zegt, nu gij door God erkend zijt--hoe kunt gij terugkeren tot die zwakke, armzalige natuurmachten en ze van voren af aan willen dienen?

10 Gij onderhoudt dagen, maanden, feesttijden, jaren!

11 Ik vrees dat ik vergeefs mij voor u zoveel moeite gegeven heb.

12 Ik bid u, broeders, wordt als ik; want ik ben geworden als gij. Mij persoonlijk hebt gij generlei onrecht aangedaan;

13 gij weet dat ik den eersten keer in zieken toestand u de Blijmare verkondigd heb,

14 en gij hebt mij niet, om mijn lichamelijken toestand, die u op de proef stelde, geminacht en uitgespuwd, maar gij hebt mij als een engel Gods, ja, als Christus Jezus, ontvangen.

15 Waar is nu de geestdrift gebleven waarmee gij u zalig preest? Want ik kan van u getuigen dat gij zo mogelijk uw ogen uitgerukt en mij gegeven zoudt hebben.

16 Zo ben ik dan uw vijand geworden door u de waarheid te verkondigen?

17 Zij hebben een verkeerden ijver voor u, en willen u buitensluiten, opdat gij voor hen zoudt ijveren.

18 Maar het is plicht voor een goede zaak te allen tijde te ijveren, en niet alleen wanneer ik bij u ben,

19 o mijn kinderen, voor wie ik opnieuw barensweeen uitsta, totdat Christus een gestalte in u krijgt.

20 Ik zou nu wel bij u willen zijn en op een anderen toon tot u spreken; want ik ben met u ten einde raad.

21 Zegt mij eens, gij die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet?

22 Er staat immers geschreven dat Abraham twee zonen had, een bij de slavin en een bij de vrijgeborene?

23 Maar de zoon der slavin was op de gewone wijze in de wereld gekomen, de andere door de belofte.

24 Dit moet zinnebeeldig verstaan worden. Want het duidt tweeerlei verbond aan; het ene, dat van den berg Sinai afkomstig is en slavenkinderen teelt; wat door Hagar wordt afgebeeld.

25 Hagar toch is de berg Sinai in Arabie; die komt overeen met het tegenwoordige Jeruzalem; want dat is met haar kinderen in slavernij.

26 Maar het hemelse Jeruzalem is vrij, en dat is onze moeder.

27 Want er staat geschreven: Verheug u, gij onvruchtbare, die niet baart, barst los en roep, gij die geen barensweeen kent; want talrijker zijn de kinderen der eenzame dan van haar die een man heeft. --

28 Gij nu, broeders zijt op de wijze van Izaak kinderen der belofte.

29 Maar gelijk destijds de op gewone wijze verwekte den op geestelijken weg geborene vervolgde, zo gaat het ook nu.

30 Maar wat zegt de Schrift? Drijf de slavin en haar zoon weg want de zoon der slavin zal niet medeerfgenaam van den zoon der vrijgeborene zijn.

31 Daarom, broeders, wij zijn geen kinderen van een slavin, maar van de vrijgeborene.