Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Efeziërs 4

1 Ik, de gevangene in des Heeren dienst, vermaan u dan u te gedragen waardig uw roeping,

2 in allen ootmoed en zachtmoedigheid, geduldig, elkander liefderijk verdragend,

3 u beijverend de eenheid des geestes te bewaren door den band des vredes;

4 een lichaam en een geest, zoals gij ook geroepen zijt tot een door uw roeping gewekte hoop;

5 een Heer, een geloof, een doop,

6 een God en Vader van allen, Hij die boven alles door alles en in alles is.

7 Aan ieder onzer is de genade gegeven naar de maat waarin zij hem door Christus geschonken is.

8 Daarom heet het: Opgestegen ten hooge, heeft hij gevangenen buitgemaakt, geschenken aan de mensen gegeven.

9 Dit: "hij is opgestegen", wat betekent het anders dan dat hij ook neergedaald is in de laagste delen der aarde?

10 Hij die neergedaald is is dezelfde als hij die opgevaren is boven alle hemelen om alles te vervullen.

11 En hij heeft aangesteld dezen tot apostelen, genen tot profeten, anderen tot evangelisten of tot herders en leraars,

12 om de heiligen volkomen geschikt te maken voor hun dienstbetoon, tot opbouwing van Christus' lichaam;

13 totdat wij allen eenmaal komen tot eenheid des geloofs in den Zoon Gods en kennis van hem, een volwassen man worden en de gehele maat der volheid van Christus bereiken.

14 Zo zullen wij niet langer onmondige kinderen zijn, door iedere windvlaag op golvend en neergolvend en rondgedraaid doordat de mensen met ons hun spel drijven en arglistig het er op gemunt hebben ons te doen dwalen.

15 Neen, wij willen, door in liefde aan de waarheid vast te houden, in allen dele opgroeien naar hem die het hoofd is, Christus.

16 Van hem uit is het gehele lichaam saamgevoegd en saamgehouden; en doordat ieder gewricht zijn dienst doet met de kracht die elk deel op zichzelf bezit, wast het lichaam op tot opbouwing van zichzelf in liefde.

17 Dit dus zeg ik u met den grootsten nadruk in naam van den Heer dat uw wandel niet moet zijn als die der heidenen in hun ijdele gezindheid;

18 daar hun verstand verduisterd is en zij vervreemd zijn van het leven Gods, doordat zij onwetend zijn en hun hart verstokt is;

19 gevoelloos geworden, hebben zij zich aan losbandigheid overgegeven, zodat zij uit hebzucht allerlei onreinheid bedrijven.

20 Maar gij hebt zo Christus niet leren kennen.

21 Indien gij althans van hem gehoord en in zijn persoon geleerd hebt, gelijk het waarheid is in Jezus;

22 dat gij moest afleggen--wat uw vroegere wandel noodzakelijk maakte--den ouden mens, die tegrondegaat door de bedrieglijke begeerlijkheden,

23 en dat gij innerlijk u vernieuwen moet

24 en den nieuwen mens aantrekken, die naar Gods beeld geschapen is in gerechtigheid en ware heiligheid.

25 Legt daarom af de leugen, en dat ieder met zijn naaste de waarheid spreke; want wij zijn elkanders leden.

26 Als gij toornig wordt, zondigt dan niet; ga de zon niet onder over uw gramschap,

27 en geeft den Duivel geen kans.

28 De dief stele niet meer en trachte liever met eigen handenarbeid het goede te verwerven; opdat hij iets hebbe om mee te delen aan wie behoefte heeft.

29 Geen vuile taal kome uit uw mond, slechts een goed woord, dat sticht waar het nodig is; opdat het genade brenge aan wie het horen.

30 Bedroeft Gods Heiligen Geest niet, waarmee gij verzegeld zijt tegen den dag der verlossing.

31 Ver van u zij alle bitterheid, gramstorigheid, toorn, getier en gesmaal, benevens alle boosheid.

32 Weest jegens elkander vriendelijk, hartelijk, elkander vergevend, zoals ook God in Christus u vergeven heeft.