Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Deuteronomium 25

1 Wanneer personen die een geschil met elkaar hebben voor het gerecht komen, en men vonnis velt, den rechtvaardige in het gelijk stelt en den schuldige veroordeelt,

2 zo zal indien de schuldige slagen verdiend heeft, de rechter hem op den grond laten leggen en hem in zijn tegenwoordigheid zeker aantal slagen laten toedienen naar evenredigheid van zijn schuld:

3 veertig slagen, niet meer, mag hij hem laten toedienen; opdat niet, wanneer hij hem meer laat toedienen, uw broeder voor uw ogen onteerd worde.

4 Gij zult het rund bij het dorsen niet muilbanden.

5 Wanneer broeders bij elkaar wonen en een van hen sterft zonder een zoon na te laten, dan zal de vrouw des overledenen niet worden de vrouw van een vreemden man buiten de familie: haar zwager moet tot haar komen, haar tot vrouw nemen en zijn zwagerplicht aan haar vervullen.

6 De eerste zoon dien zij baart zal staan op naam van zijn overleden broeder; opdat diens naam niet uit Israel worde uitgewist.

7 Maar indien de man ongenegen is zijn schoonzuster te nemen, dan ga zij op naar de poort tot de oudsten en zegge: Mijn zwager heeft geweigerd zijns broeders naam in Israel in stand te houden; hij wil zijn zwagerplicht aan mij niet vervullen.

8 Dan zullen de oudsten zijner stad hem laten roepen en met hem spreken; houdt hij vol en zegt hij: Ik ben ongenegen haar te nemen--

9 dan trede zijn schoonzuster ten aanschouwen van de oudsten op hem toe, trekke hem den schoen van den voet, spuwe hem in het aangezicht, heffe aan en zegge: Aldus doet men den man die zijns broeders huis niet wil bouwen!

10 Zijn naam zal dan in Israel luiden: het huis des ontschoeiden.

11 Wanneer twee mannen met elkaar aan het vechten zijn, en de vrouw van den enen komt er bij, om haar man te redden uit de hand van wie hem slaat, en zij steekt haar hand uit en grijpt dezen bij de schaamdelen,

12 dan moet gij haar de hand afhakken, zonder verschoning.

13 Gij zult niet tweeerlei gewicht, een groot en een klein, in uw tas hebben

14 noch tweeerlei maat, een grote en een kleine, in uw huis;

15 gij moet een zuiver en eerlijk gewicht, een zuivere en eerlijke maat hebben; opdat gij lang gevestigd moogt blijven op den bodem dien de Heer, uw god, u geeft,

16 want de Heer, uw god, heeft een afschuw van alwie zulke dingen doet, van alwie oneerlijk handelt.

17 Gedenk wat Amalek bij uw uittocht uit Egypte u onderweg heeft aangedaan:

18 hoe hij u onderweg tegenkwam, op u, terwijl gij afgemat en uitgeput waart, van achteren aanviel, op al de vermoeiden in uw achterhoede, en God niet vreesde.

19 Wanneer nu de Heer, uw god, in het land dat hij u ten erfdeel geeft, om het in bezit te nemen, u rust verschaft van al uw vijanden rondom, wis dan de heugenis van Amalek onder den hemel uit; vergeet het niet!