Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Deuteronomium 27

1 Toen gaf Mozes met Israels oudsten dit bevel aan het volk: Onderhoudt al de geboden die ik u heden geef.

2 En wanneer gij den Jordaan overtrekt naar het land dat de Heer, uw god, u geeft, zult gij u grote stenen oprichten, die gij met kalk bestrijken

3 en waarop gij al de woorden dezer wet schrijven zult, wanneer gij overtrekt om in het land te komen dat de Heer, uw god, u geeft, een land overvloeiende van melk en honing, gelijk de Heer, uwer vaderen god, u heeft toegezegd.

4 Als gij den Jordaan overtrekt, zult gij die stenen waaromtrent ik u thans bevel geef op den berg Ebal oprichten en met kalk bestrijken.

5 Aldaar zult gij een altaar voor den Heer, uw god, bouwen, een altaar van stenen, waaraan gij geen ijzeren werktuig moogt slaan:

6 van ongehouwen stenen zult gij het altaar van den Heer, uw god, bouwen, daarop brandoffers voor den Heer, uw god, brengen,

7 dankoffers slachten, en aldaar eten en vrolijk zijn voor den Heer, uw god.

8 En gij zult op de stenen al de woorden dezer wet schrijven, duidelijk en goed.

9 Daarop spraken Mozes en de Levietische priesters tot gans Israel: Wees stil en hoor, Israel! Heden zijt gij den Heer, uw god, tot een volk geworden.

10 Hoor dus naar den Heer, uw god, en betracht zijn geboden en inzettingen die ik u heden geef.

11 Te dien dage gaf Mozes dit bevel aan het volk:

12 Wanneer gij den Jordaan zijt overgetrokken, zullen dezen om het volk te zegenen op den berg Gerizim staan: Simeon, Levi, Juda, Issachar, Jozef en Benjamin;

13 en dezen voor den vloek op den berg Ebal: Ruben, Gad, Azer, Zebulon, Dan en Naftali.

14 De Levieten zullen aanheffen en met luider stem allen Israelieten aanzeggen:

15 Vervloekt is de man die een gesneden of gegoten beeld, waarvan de Heer een afschuw heeft, een maaksel van kunstenaarshand, vervaardigt en in het verborgen neerzet. En het ganse volk antwoorde en zegge: Amen!

16 Vervloekt wie vader of moeder veracht. En het ganse volk zegge: Amen!

17 Vervloekt wie zijns naasten grens verlegt. En het ganse volk zegge: Amen!

18 Vervloekt wie een blinde op den dwaalweg leidt. En het ganse volk zegge: Amen!

19 Vervloekt wie het recht van vreemde, wees of weduwe krenkt. En het ganse volk zegge: Amen!

20 Vervloekt wie bij de vrouw zijns vaders ligt; want hij heeft zijns vaders dek opgeslagen. En het ganse volk zegge: Amen!

21 Vervloekt wie bij een of ander beest ligt. En het ganse volk zegge: Amen!

22 Vervloekt wie bij zijn zuster, de dochter van zijn vader of van zijn moeder, ligt. En het ganse volk zegge: Amen!

23 Vervloekt wie bij zijn schoonmoeder ligt. En het ganse volk zegge: Amen!

24 Vervloekt wie zijn naaste in het verborgen verslaat. En het ganse volk zegge: Amen!

25 Vervloekt wie een geschenk aanneemt om het bloed eens onschuldigen te vergieten. En het ganse volk zegge: Amen!

26 Vervloekt wie de woorden dezer wet niet handhaaft door ze niet te betrachten. En het ganse volk zegge: Amen!