Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Deuteronomium 30

1 Wanneer nu al deze woorden, de zegen en de vloek die ik u heb voorgelegd, over u komen, gij ze ter harte neemt onder al de volken waarheen de Heer, uw god, u verdreven heeft,

2 gij u bekeert tot den Heer, uw god, en gij van ganser hart en ganser ziel naar hem luistert, overeenkomstig alwat ik u heden gebied, zowel gij als uw kinderen,

3 dan zal de Heer, uw god, uw lot wenden, zich uwer erbarmen en u wederom verzamelen uit al de volken waaronder de Heer, uw god, u heeft verstrooid,

4 al waart gij verdreven naar het einde des hemels, van daar zal de Heer, uw god, u herzamelen en terughalen,

5 en de Heer, uw god, zal u brengen in het land dat uw vaderen hebben bezeten, zodat gij het bezit, en u weldoen en u vermenigvuldigen nog meer dan uw vaderen.

6 Dan zal de Heer, uw god, het hart van u en uw kroost besnijden, om van ganser hart en ganser ziel den Heer, uw god, lief te hebben, opdat gij leeft;

7 dan zal de Heer, uw god, al deze vervloekingen leggen op uw vijanden en haters, die u hebben vervolgd;

8 maar gij zult weder naar den Heer luisteren en al zijn geboden die ik u heden geef betrachten.

9 Dan zal de Heer, uw god u het goede in overvloed schenken in al het werk uwer handen, in de vrucht van uw schoot, de vrucht van uw vee en de vrucht van uw akker; want de Heer zal er weder genoegen in vinden dat het u welga, zoals hij daarin bij uw vaderen genoegen vond;

10 omdat gij naar den Heer, uw god, luistert en zijn geboden en inzettingen, hetgeen in dit wetboek beschreven staat, onderhoudt, omdat gij met uw ganse hart en uw ganse ziel tot den Heer, uw god, u bekeert.

11 Want deze geboden die ik u heden geef zijn u niet te hoog, noch liggen zij buiten uw bereik.

12 Zij zijn niet in den hemel, zodat gij zoudt moeten zeggen: Wie zal voor ons ten hemel stijgen om ze voor ons te halen en ze ons te doen horen, opdat wij ze betrachten?

13 Zij zijn niet aan gene zijde der zee, zodat gij zoudt moeten zeggen: Wie zal voor ons oversteken naar gene zijde der zee om ze voor ons te halen en ze ons te doen horen, opdat wij ze betrachten?

14 Maar zeer dicht bij u is het woord, in uw mond en uw hart, om het te betrachten.

15 Zie, ik heb u heden het leven en het goede, den dood en het kwade voorgelegd.

16 Indien gij luistert naar de geboden van den Heer, uw god, die ik u heden geef, door den Heer, uw god, lief te hebben, op zijn wegen te wandelen en zijn geboden, verordeningen en inzettingen te onderhouden, zo zult gij leven en u vermenigvuldigen, en de Heer, uw god, zal u zegenen in het land dat gij in bezit gaat nemen.

17 Maar indien uw hart zich afwendt en gij niet luistert, en gij u laat verleiden om andere goden te aanbidden en te dienen,

18 zo kondig Ik u heden aan dat gij zeker te gronde zult gaan: gij zult niet lang gevestigd blijven op den bodem dien gij aan den overkant van den Jordaan in bezit gaat nemen.

19 Ik neem heden tegen u den hemel en de aarde tot getuigen: het leven en den dood, den zegen en den vloek heb ik u voorgelegd. Kies dan het leven; opdat gij en uw kroost leven moogt,

20 door den Heer, uw god, lief te hebben en naar hem te luisteren en hem aan te hangen. Want dat is uw leven en uw duurzaam wonen op den bodem dien de Heer uw vaderen, Abraham, Izaak en Jakob, onder eede beloofd heeft te geven.