Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Deuteronomium 6

1 Dit nu zijn de geboden, inzettingen en verordeningen, welke de Heer, uw god, heeft gelast u te leren, om ze te betrachten in het land dat gij aan den overkant in bezit gaat nemen;

2 opdat gij den Heer, uw god, zoudt vrezen, door al zijn inzettingen en geboden die ik u heden geef al uw levensdagen te onderhouden, gij en uw zoon en uw kleinzoon; opdat gij lang moogt leven.

3 Wil dan luisteren, Israel, en nauwgezet betrachten; opdat het u welga en gij u zeer vermenigvuldigt, zoals de Heer, uwer vaderen god, u heeft toegezegd.

4 Hoor, Israel: De Heer, onze god, de Heer is enig.

5 Daarom zult gij den Heer, uw god, met uw ganse hart en met uw ganse ziel en met uw ganse kracht liefhebben,

6 en zullen deze woorden die ik u heden gebied u ter harte gaan.

7 Gij zult ze uw kinderen inscherpen en er over spreken, als gij in huis zit en als gij op den weg gaat, als gij u nederlegt en als gij opstaat;

8 gij zult ze als een teken op uw hand binden, zij zullen u tot een merk tussen uw ogen zijn,

9 en gij zult ze op de deurposten uwer huizen en op uw poorten schrijven.

10 Wanneer nu de Heer, uw god, u brengt in het land dat hij uw vaderen, Abraham, Izaak en Jakob, onder eede beloofd heeft u te zullen geven, met grote en schone steden, die gij niet gebouwd,

11 huizen vol van allerlei goederen, waarmede gij ze niet gevuld, uitgehouwen waterbakken, die gij niet uitgehouwen, wijngaarden en olijfbomen, die gij niet geplant hebt, en gij eet en verzadigd wordt,

12 neem u dan in acht dat gij den Heer, uw god, niet vergeet, die u uit Egypteland, uit het slavenhuis heeft uitgeleid.

13 Den Heer uw god, zult gij vrezen, hem dienen en bij zijn naam zweren;

14 gij zult geen andere goden volgen, geen der goden van de u omringende volken;

15 want de Heer, uw god, is een naijverig god in uw midden; opdat niet de toorn van den Heer, uw god, tegen u ontbrande en hij u verdelge van de aarde.

16 Gij zult den Heer, uw god, niet op de proef stellen, zoals gij bij Massa gedaan hebt;

17 stipt zult gij onderhouden de geboden van den Heer, uw god, de voorschriften en inzettingen welke hij u gegeven heeft,

18 en doen wat in des Heeren oog recht en goed is; opdat het u welga en gij in het bezit komt van het goede land dat de Heer uw vaderen onder eede beloofd heeft,

19 terwijl hij al uw vijanden voor u uit verjaagt, zoals hij heeft toegezegd.

20 Wanneer naderhand uw zoon u vraagt: Wat betekenen de voorschriften inzettingen en verordeningen welke de Heer, onze god, u gegeven heeft?

21 dan zult gij tot uw zoon zeggen: Wij zijn in Egypte slaven van Farao geweest, en de Heer heeft ons met sterke hand uit Egypte uitgeleid;

22 de Heer heeft voor onze ogen in Egypte grote en onheilbrengende tekenen en wonderen aan Farao en zijn ganse huis gedaan,

23 en ons er uitgeleid, om ons te brengen in het land dat hij onzen vaderen onder eede beloofd had het ons te geven.

24 Nu gebood de Heer ons al deze inzettingen te betrachten tot vreze van den Heer, onzen god; opdat het ons altijd wel zou gaan en hij ons het leven zou schenken, zoals heden het geval is.

25 Hierin zal onze gerechtigheid bestaan, dat wij zorgen al deze geboden voor het aangezicht van den Heer, onzen god, te betrachten, zoals hij ons geboden heeft.