Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Kolossenzen 3

1 Indien gij dan met Christus zijt opgewekt, zoekt dan naar wat hierboven is, waar Christus is, aan Gods rechterhand gezeten;

2 bedenkt hetgeen hierboven is en niet het aardse.

3 Want gij zijt gestorven; uw leven is met Christus in God verborgen,

4 en wanneer Christus, die ons leven is, openbaar wordt, dan zult ook gij met hem in heerlijkheid openbaar worden.

5 Doodt dan de aardse leden; hoererij, onreinheid, hartstocht, boze begeerte en de hebzucht--die afgoderij is.

6 Dat alles doet Gods toorn komen.

7 Ook gij verkeerdet voorheen daarin, toen gij er in leefdet.

8 Maar thans hebt ook gij dat alles verwijderd; toorn, gramschap, boosheid, en uit uw mond smalende en schandelijke taal.

9 Liegt niet tegen elkander; daar gij den ouden mens met zijn gedragingen afgelegd

10 en den nieuwen mens aangedaan hebt, die vernieuwd wordt tot inzicht, naar het beeld van zijn Schepper.

11 Dan is er geen Griek of Jood, besneden of onbesneden zijn, barbaar, Scyth, slaaf, vrije, maar Christus is alles in allen.

12 Bekleedt u dan, als Gods uitverkoren heiligen en geliefden, met hartelijke ontferming goedertierenheid, ootmoed, zachtmoedigheid geduld.

13 Verdraagt elkander en vergeeft elkander, indien de een tegen den ander een grieve heeft. Zoals de Heer ons vergeven heeft, zo moeten ook wij doen.

14 Voegt bij dat alles de liefde, die de band is der volmaking.

15 En de vrede van Christus heersche in uw harten; want daartoe zijt gij als delen van een lichaam geroepen. En weest dankbaar.

16 Christus' woord wone overvloedig in u; leert en vermaant elkander met alle wijsheid en zingt liefelijk in uw hart, God ter eer, psalmen, lofzangen en geestelijke liederen.

17 En alwat gij doet, in woord of werk, doet alles met aanroeping van den naam van den Heer Jezus, God den Vader door zijn bemiddeling dankend.

18 Vrouwen, weest aan uw mannen onderdanig, zoals het in des Heeren gemeenschap betaamt.

19 Mannen, hebt uw vrouwen lief en weest niet ruw tegen haar.

20 Kinderen, weest uw ouders in alles gehoorzaam; want dat is in den Heer welbehaaglijk;

21 Vaders, vit niet op uw kinderen; anders worden zij moedeloos.

22 Slaven, weest in alles uw aardsen meesters gehoorzaam niet in ogendienst, als zij die mensen willen behagen, maar in eenvoudigheid des harten, uit ontzag voor den Heer.

23 Wat gij ook doet, werkt van harte, als voor den Heer, niet voor mensen;

24 daar gij weet als vergelding het erfdeel te zullen ontvangen. Weest slaven van den Heer Christus.

25 Want wie onrecht doet zal het loon voor zijn onrecht te dragen hebben. Er is geen aanneming des persoons.