Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

1Tessalonicenzen 1

1 Paulus, Silvanus en Timotheus aan de gemeente te Thessalonica, de gemeente van God den Vader en den Heer Jezus Christus: genade en vrede zij uw deel.

2 Wij danken God over u allen telkens wanneer wij in onze gebeden melding van u maken.

3 Steeds toch gedenken wij voor onzen God en Vader uw geloofsarbeid, uw liefdewerk en uw volharding in de hoop op onzen Heer Jezus Christus;

4 want, van God geliefde broeders, wij weten dat gij uitverkorenen zijt.

5 Onze Christusprediking toch is niet tot u gekomen alleen met woorden, maar ook met krachtsbetoon en met Heiligen Geest en grote beslistheid. Gij weet zelf wel, hoe wij onder u om uwentwil zijn opgetreden.

6 Ook zijt gijzelf onze navolgers en die van den Heer geworden door het woord aan te nemen onder velerlei verdrukking met door den Heiligen Geest gewekte vreugd;

7 zodat gij een voorbeeld zijt geworden voor al de gelovigen in Macedonie en Achaje.

8 Want van u uit heeft het woord des Heeren weerklonken, en dat niet alleen in Macedonie en Achaje; neen, in elke plaats is uw geloof in God bekend geworden, zodat wij niet nodig hadden er iets van te zeggen.

9 Want zelf verhalen de mensen van ons, hoe wij bij u gekomen zijn, en hoe gij u van de afgoden tot God gekeerd hebt om den levenden en waarachtigen God te dienen

10 en uit den hemel zijn Zoon te wachten, dien Hij uit de doden heeft opgewekt, Jezus, die ons redt van den toekomstigen Toorn.