Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Titus 3

1 Herinner hen er aan dat zij onderdanig moeten zijn aan alle over hen gestelde machthebbers, gehoorzaam, bereid tot ieder goed werk;

2 dat zij niemand mogen lasteren, strijd moeten vermijden, inschikkelijk zijn, alle mensen met louter zachtmoedigheid bejegenen.

3 Want ook wij waren vroeger onverstandig, ongehoorzaam, in dwaling verkerend, slaven van velerlei begeerte en lust, in boosheid en nijd levend, hatelijk en elkander hatend.

4 Maar toen de goedheid en menslievendheid van God, onzen redder, verscheen,

5 heeft Hij ons, niet op grond van gerechte werken die wij gedaan hadden, maar uit barmhartigheid, gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door den Heiligen Geest,

6 dien Hij rijkelijk op ons uitstortte door Jezus Christus, onzen redder;

7 opdat wij, gerechtvaardigd door zijn genade, in hope erfgenamen des eeuwigen levens zouden worden.

8 Dit is een betrouwbaar woord, en daaromtrent wil ik dat gij krachtig getuigenis aflegt; opdat zij die in God geloven er op bedacht zijn goede werken voor te staan. Dit alles is schoon en nuttig voor de mensen.

9 Maar houd u ver van dwaze haarkloverijen en geslachtsrekeningen, twist en strijd over de wet; want die zijn onnut en ijdel.

10 Laat u met een scheurmaker, na hem een maal en andermaal gewaarschuwd te hebben, verder niet in,

11 wetend dat zo iemand geheel en al uit de voegen geraakt is en zondigt terwijl hij zichzelf veroordeelt.

12 Wanneer ik Artemas of Tychicus tot u zend, kom dan zo spoedig gij kunt bij mij te Nicopolis; want daar heb ik besloten te overwinteren.

13 Zorg goed voor de uitrusting van Zenas, den wetgeleerde, en van Apollos; opdat het hun aan niets ontbreke.

14 Mogen de onzen leren zich toe te leggen op goede werken ter voorziening in dringende behoeften, opdat zij niet nutteloos zijn.

15 Allen die bij mij zijn groeten u. Groet allen die ons op grond van het geloof liefhebben. De genade zij met u allen.