Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Hebreeën 5

1 Want elke hogepriester die uit de mensen wordt genomen is aangesteld om ten bate der mensen aan God gaven en offers tot delging van zonden te brengen.

2 Hij kan een gevoel van toegeeflijkheid hebben voor de onkundigen en dwalenden, omdat hijzelf aan zwakheid onderhevig is

3 en daarom verplicht, evenals voor het volk, voor zichzelf zondoffers te brengen.

4 En niemand neemt voor zichzelf die waardigheid, maar wie door God geroepen is, zoals Aaron.

5 Desgelijks heeft ook Christus zichzelf niet verheerlijkt tot de waardigheid van hogepriester, maar Hij deed het die tot hem sprak: Gij zijt mijn Zoon; Ik heb u heden verwekt.

6 Zoals Hij ook elders zegt: Gij zijt priester tot in eeuwigheid naar de orde van Melchisedek.

7 In de dagen zijns vlezes heeft hij gebeden en smekingen tot Hem die machtig was hem uit den dood te redden, met heftig gekrijt en tranen, opgedragen, en is verhoord en van zijn angst bevrijd.

8 Zo heeft hij, hoewel hij de Zoon was, uit zijn lijden gehoorzaamheid geleerd,

9 en is hij, volmaakt geworden, een bewerker van eeuwige redding geworden voor allen die hem gehoorzaam zijn,

10 van God begroet als hogepriester naar de orde van Melchisedek.

11 Over dit onderwerp hebben wij veel te zeggen, en het is moeilijk uit te leggen, omdat gij hardhorend zijt geworden.

12 Want terwijl gij, die reeds zo lang gelovigen zijt, leermeesters moest wezen, hebt gij opnieuw behoefte aan iemand die u de eerste beginselen leert der woorden Gods, en hebt gij behoefte aan melk en niet aan vaste spijs.

13 Want alwie nog melk gebruikt verstaat de zware prediking niet, omdat hij nog als een kind is.

14 Maar voor de volwassenen is het vaste voedsel, voor hen die zintuigen hebben door de gewoonte geoefend tot onderscheiding van goed en kwaad.