Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Jakobus 1

1 Jacobus, een dienaar van God en van den Heer Jezus Christus; groet de twaalf stammen in de verstrooiing.

2 Acht het, broeders, een reden van grote vreugde wanneer gij in velerlei verzoekingen valt,

3 wetend dat zij, als uw geloof de proef doorstaat, u geduld leren.

4 Maar het geduld zij volkomen; opdat gij volmaakt en zonder gebrek moogt zijn, in niets tekortschietend.

5 Komt iemand uwer wijsheid te kort, hij vrage die van God, die haar aan allen geeft, eenvoudigweg, zonder verwijt; en zij zal hem geschonken worden.

6 Doch hij vrage ze gelovig, zonder enigen twijfel te koesteren; want wie twijfelt gelijkt op een golf der zee, die door den wind heen en weer geslingerd wordt.

7 Zulk een mens mene niet dat hij van den Heer iets zal ontvangen,

8 dubbelhartig mens als hij is, ongestadig in al zijn gedragingen.

9 Roeme de broeder van lagen staat in zijn hoogheid,

10 maar de rijke in zijn lagen staat; want als een bloem in het gras zal hij voorbijgaan.

11 Immers, als de zon gloeiend is opgegaan en het gras verdroogd heeft, is de grasbloem afgevallen en haar schoonheid teloor gegaan. Zo zal de rijke op zijn wegen verwelken.

12 Zalig de man die verzoeking doorstaat, want beproefd bevonden zal hij den krans des levens ontvangen, dien God beloofd heeft aan hen die Hem liefhebben.

13 Niemand zegge, wanneer hij in verzoeking komt dat hij door God verzocht wordt; want God wordt door het boze niet in verzoeking gebracht en brengt zelf niemand in verzoeking.

14 Neen, ieder mens wordt in verzoeking gebracht wanneer hij door zijn eigen begeerlijkheid wordt meegesleept en verlokt.

15 Als daarna de begeerlijkheid bevrucht wordt, baart zij zonde, en als de zonde volwassen is geworden, baart zij den dood.

16 Dwaalt niet, geliefde broeders.

17 Elke goede gave en elk volmaakt geschenk daalt van boven neer, van den Vader der lichten, in wien geen verandering is of schaduw door omwenteling.

18 Naar zijn raad heeft Hij ons in het aanzijn geroepen door de prediking der waarheid; opdat wij de keur zijner schepselen zouden zijn.

19 Begrijpt dit goed, geliefde broeders! Elk mens zij vlug om te horen, langzaam om te spreken, langzaam om toornig te worden:

20 want eens mans toorn leidt niet tot Gods gerechtigheid.

21 Legt daarom alle onreinheid en uitwas van boosheid af en neemt met zachtmoedigheid het woord aan dat u is ingeprent en uw ziel kan redden.

22 Handelt dan naar het woord en weest niet alleen hoorders, uzelf bedriegend.

23 Want indien iemand het woord hoort zonder zich daarnaar te gedragen, dan gelijkt hij op een man die het gezicht dat hij van nature heeft in een spiegel ziet;

24 immers, als hij het heeft gezien, dan is hij zodra hij heengegaan is vergeten hoe hij er uitziet.

25 Maar hij die een diepen blik slaat in de volmaakte wet der vrijheid en zich daaraan voortdurend houdt, geen vergeetachtig hoorder, maar een die handelt, die zal zalig zijn door zijn doen.

26 Waant iemand vroom te zijn, terwijl hij zijn tong niet in toom houdt maar zichzelf bedriegt, diens vroomheid heeft geen waarde.

27 De zuivere en onbevlekte vroomheid in het oog van den God en Vader is naar wezen en weduwen in hun verdrukking om te zien en zichzelf onbesmet van de wereld te bewaren.