Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Jozua 19

1 Het tweede lot kwam uit voor Simeon, den stam der Simeonieten, naar hun geslachten; hun erfdeel lag midden in het erfdeel der Judeers.

2 Zij verkregen in hun erfdeel: Bersjeba, Molada,

3 Hasar-sjual, Bala, Esem,

4 Eltolad, Bethul, Horma,

5 Siklag, Beth-hammarkaboth, Hasar-suza,

6 Beth-lebaoth, en Sja-ruhen; dertien steden met haar gehuchten.

7 Dan En-rimmon, Tochen, Ether en Asjan; vier steden met haar gehuchten.

8 Voorts al de gehuchten rondom deze steden tot Baal van den put, te Rama van het Zuiden. Dit was het erfdeel van den stam der Simeonieten, naar hun geslachten.

9 Uit het snoer der Judeers viel het erfdeel der Simeonieten; want het aandeel der Judeers was voor dezen te groot; daarom kregen de Simeonieten een erfdeel midden in het hunne.

10 Het derde lot werd getrokken voor de Zebulonieten, naar hun geslachten. De grens van hun erfdeel liep tot Sarid:

11 westwaarts liep zij op, over Marala, en raakte aan Dabbesjeth, aan de beek die tegenover Jokneam loopt.

12 Terug liep zij van Sarid oostwaarts op het gebied van Kisloth-Tabor en kwam uit bij Doberath; voorts liep zij op naar Jafia

13 en van daar oostwaarts over Gath-hefer naar Eth-kasin en kwam uit te Rimmon. Dan boog zij om naar Nea,

14 liep aan de noordzijde daaromheen naar Hannathon en eindigde bij het dal Jiftael.

15 Voorts Kattath, Nahalal, Sjimron, Jideala en Bethlehem; twaalf steden met haar gehuchten.

16 Dit was het erfdeel der Zebulonieten, naar hun geslachten, die steden met haar gehuchten.

17 Voor Issachar kwam het vierde lot uit, voor de Issacharieten, naar hun geslachten.

18 Hun gebied strekte zich uit over Jizreel, Kezulloth, Sjunem,

19 Hafaraim, Sjion, Anaharath,

20 Rabbith, Kisjon, Ebes,

21 Remeth, En-gannim, En-hadda en Beth-passes.

22 De grens raakte Tabor, Sjahasim en Beth-sjemes, en hun grens eindigde bij den Jordaan; zestien steden met haar gehuchten.

23 Dit was het erfdeel van den stam der Issacharieten, naar hun geslachten, die steden met haar gehuchten.

24 Het vijfde lot kwam uit voor den stam der Azerieten, naar hun geslachten.

25 Hun gebied strekte zich uit over Helkath, Hali, Beten, Achsjaf,

26 Allammelech, Amead en Misjeal en raakte in het westen aan den Karmel en den stroom Libnath.

27 Dan liep de grens terug oostwaarts over Beth-Dagon, raakte Zebulon en het dal Jiftael, liep noordwaarts langs Beth-emek en Neiel en kwam links van Kabul uit,

28 Voorts: Abdon, Rehob, Hammon en Kana, tot aan Groot-Sidon;

29 dan liep de grens terug naar Rama en tot aan de vesting Tyrus, dan terug naar Hoza, en eindigde aan zee buiten de kust bij Achzib.

30 Voorts Akko, Afek en Rehob; twee en twintig steden met haar gehuchten.

31 Dit is het erfdeel van den stam der Azerieten, naar hun geslachten, die steden met haar gehuchten.

32 Voor de Naftalieten kwam het zesde lot 'uit, voor de Naftalieten, naar hun geslachten.

33 Hun grens liep van Helef, van den eik van Besaanannim en over Adami-nekeb en Jabneel tot Lakkum en eindigde bij den Jordaan.

34 Voorts liep de grens terug westwaarts over Aznoth-Tabor en kwam van daar bij Hukkok uit; zodat zij aan Zebulon raakte ten zuiden, aan Azer ten westen, terwijl de Jordaan in het oosten was.

35 Vestingen waren: Siddim, Ser, Ham-moth, Rakkath, Kinnereth,

36 Adama, Rama, Hasor,

37 Kedes, Edrei, En-hasor,

38 Jireon, Migdal-el, Horem, Beth-Anath en Beth-sjemes; negentien steden met haar gehuchten.

39 Dit was het erfdeel van den stam der Naftalieten, naar hun geslachten, die steden met haar gehuchten.

40 Voor den stam der Danieten, naar hun geslachten, kwam het zevende lot uit.

41 De grens van hun erfdeel liep over Sorea, Estaol, Ir-sjemes,

42 Sjaalab-bin, Ajjalon, Jithla,

43 Elon, Timnath, Ekron,

44 Elteke, Gibbethon, Baalath,

45 Jehud, Bene-Berak, Gath-rimmon,

46 Me-hajjarkon en Rakkon, het gebied tegenover Jafo insluitend.

47 Toen het gebied der Danieten hun te eng werd trokken zij op, belegerden Lesjam, namen het in, sloegen het met het scherp des zwaards, namen het in bezit, vestigden zich aldaar en gaven aan Lesjam den naam Dan, naar dien van hun vader Dan.

48 Dit was het erfdeel van den stam der Danieten, naar hun geslachten, deze steden met haar gehuchten.

49 Toen de Israelieten gereed waren met de toewijzing van het land naar zijn grenzen, gaven zij aan Jozua, den zoon van Nun, een erfdeel in hun midden.

50 Volgens 's Heeren last hebben zij hem de stad gegeven waarom hij verzocht, Timnath-serah, op het gebergte van Efraim, welke stad hij versterkte en waarin hij zich vestigde.

51 Dit zijn de erfdelen welke de priester Eleazar en Jozua, de zoon van Nun, en de familiehoofden aan de stammen der Israelieten door het lot hebben toegewezen, te Sjilo, voor des Heeren aangezicht, voor de tent der samenkomst. Zo voleindigden zij de verdeling van het land.