Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Jozua 20

1 Toen sprak de Heer tot Jozua:

2 Zeg aan de Israelieten: Wijst de vrijsteden aan, van welke ik door Mozes tot u gesproken heb,

3 waarheen de doodslager die iemand bij ongeluk, zonder opzet, heeft verslagen kan vluchten, en die u tot een vrijplaats tegen den bloedwreker zullen zijn.

4 Hij zal naar een dezer steden vluchten, aan den ingang der stadspoort gaan staan en ten aanhoren van de oudsten dier stad zijn aangelegenheid mededelen; dan zullen zij hem bij zich in de stad opnemen en hem een plaats geven, en hij zal bij hen wonen.

5 Wanneer nu de bloedwreker hem vervolgt, zullen zij den doodslager niet aan hem uitleveren; want zonder opzet heeft hij zijn naaste verslagen en zonder van gisteren of eergisteren hem haat te hebben toegedragen.

6 Zo zal hij in die stad wonen, totdat hij voor de gemeente terechtstaat; tot den dood des hogepriesters die er in die dagen is. Dan zal de doodslager terugkeren en wederkomen in zijn stad en zijn huis, in de stad waaruit hij gevlucht is.

7 Dienvolgens heiligden zij: Kedes, in Galilea, op het gebergte van Naftali Sichem, op het gebergte van Efraim, en Kirjath-arba, dat is Hebron, op het gebergte van Juda.

8 En aan de overzijde van den Jordaan, ten oosten van Jericho, hebben zij aangewezen: Beser, in de woestijn, op de hoogvlakte, uit den stam Ruben; Rama in Gilead, uit den stam Gad, en Golan, in Bazan, uit den stam Manasse.

9 Dit waren de voor alle Israelieten en de in hun midden vertoevende vreemden vastgestelde steden, waarheen ieder die een ander bij ongeluk had verslagen kan vluchten, om niet door de hand van den bloedwreker te sterven voordat hij voor de gemeente stond.