Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Jozua 21

1 De familiehoofden der Levieten traden nader tot den priester Eleazar, Jozua, den zoon van Nun, en de familiehoofden van de stammen der Israelieten,

2 en spraken tot hen te Sjilo in het land Kanaan: De Heer heeft door Mozes geboden ons steden om in te wonen te geven, met haar weidegrond voor ons vee.

3 Dientengevolge gaven de Israelieten, volgens 's Heeren last, van hun erfdeel deze steden met haar weidegrond aan de Levieten.

4 Het lot kwam uit voor de geslachten der Kehathieten: de zonen van Aaron, den priester uit de Levieten, verkregen door het lot uit de stammen Juda, Simeon en Benjamin dertien steden;

5 de overige Kehathieten verkregen door het lot, naar hun geslachten, uit de stammen Efraim, Dan en half Manasse tien steden.

6 De Gersjonieten verkregen door het lot, naar hun geslachten uit de stammen Issachar, Azer, Naftali en half Manasse in Bazan dertien steden.

7 De Merarieten verkregen door het lot, naar hun geslachten, uit de stammen Ruben, Gad en Zebulon twaalf steden. De

8 Israelieten gaven aan de Levieten de volgende steden met haar weidegrond, zoals de Heer door Mozes had geboden door het lot.

9 Men gaf uit de stammen der Judeers en der Simeonieten deze met name genoemde steden:

10 aan de Aaronieten, een van de geslachten der Kehathieten, behorende tot de Levieten, hun gaf men, daar hun het eerste lot was te beurt gevallen

11 Kirjath-Arba, welke Arba de vader der Enakieten was, dat is Hebron, op het gebergte van Juda, met omliggenden weidegrond;

12 maar het akkerland van de stad, benevens haar gehuchten, hadden zij aan Kaleb, den zoon van Jefunne, tot een bezitting gegeven.

13 Aan de zonen van Aaron, den priester gaven zij Hebron, de vrijstad voor den doodslager, met haar weidegrond, Libna met haar weidegrond,

14 Jattir met haar weidegrond, Estemoa met haar weidegrond,

15 Holon met haar weidegrond, Debir met haar weidegrond,

16 Asjan met haar weidegrond, Jutta met haar weidegrond en Beth-sjemes met haar weidegrond; negen steden uit deze beide stammen.

17 Voorts uit den stam Benjamin: Gibeon met haar weidegrond, Geba met haar weidegrond,

18 Anathoth met haar weidegrond en Almon met haar weidegrond; vier steden.

19 In het geheel hadden de Aaronieten, de priesters, dertien steden met haar weidegrond.

20 De geslachten der Kehathieten, die Levieten waren, de overige Kehathieten, zij verkregen door het lot hun steden uit den stam Efraim;

21 men gaf hun Sichem, de vrijstad voor den doodslager, met haar weidegrond, op het gebergte van Efraim, Gezer met haar weidegrond,

22 Kibsaim met haar weidegrond en Beth-horon met haar weidegrond; vier steden.

23 En uit den stam Dan: Elteke met haar weidegrond, Gibbethon met haar weidegrond,

24 Ajjalon met haar weidegrond en Gath-rimmon met haar weidegrond; vier steden.

25 En uit de ene helft van den stam Manasse: Taanach met haar weidegrond en Jibleam met haar weidegrond; twee steden.

26 In het geheel tien steden met haar weidegrond voor de geslachten der overige Kehathieten.

27 De Gersjonieten, een ander geslacht der Levieten, verkregen, uit den halven stam Manasse: Golan in Bazan, de vrijstad voor den doodslager, met haar weidegrond, en Beestera met haar weidegrond; twee steden.

28 En uit den stam Issachar: Kisjon met haar weidegrond, Doberath met haar weidegrond

29 Jarmuth met haar weidegrond en En-gannim met haar weidegrond; vier steden.

30 Voorts uit den stam Azer: Misjeal met haar weidegrond, Abdon met haar weidegrond,

31 Helkath met haar weidegrond, en Rehob met haar weidegrond; vier steden.

32 Verder uit den stam Naftali: Kedes, in Galilea, de vrijstad voor den doodslager, met haar weidegrond, Hammoth-Dor met haar weidegrond en Kartan met haar weidegrond; drie steden.

33 In het geheel hadden de Gersjonieten, naar hun geslachten, dertien steden met haar weidegrond.

34 De geslachten der Merarieten, zijnde de overige Levieten, verkregen, uit den stam Zebulon: Jokneam met haar weidegrond, Karta met haar weidegrond,

35 Rimmon met haar weidegrond en Nahalal met haar weidegrond; vier steden.

36 Voorts uit den stam Ruben: Beser, in de woestijn, de vrijstad voor den doodslager, met haar weidegrond, Jahas met haar weidegrond,

37 Kedemoth met haar weidegrond en Mefaath met haar weidegrond; vier steden.

38 Verder uit den stam Gad: Rama, in Gilead, de vrijstad voor den doodslager, met haar weidegrond, Mahanaim met haar weidegrond,

39 Hesbon met haar weidegrond en Jaezer met haar weidegrond; in het geheel vier steden.

40 Al die steden verkregen de Merarieten, naar hun geslachten, de overigen van de geslachten der Levieten; hun lot was twaalf steden.

41 In het geheel waren de Levietensteden, midden in de bezitting der Israelieten, acht en veertig steden met haar weidegrond.

42 Elke dezer steden bestond uit een stad met haar weidegrond er omheen; evenzo was het met al deze steden.

43 Zo gaf de Heer aan Israel het ganse land dat hij hun vaderen onder eede beloofd had te zullen geven, en zij namen het in bezit en vestigden zich aldaar.

44 En de Heer gaf hun rust rondom, geheel zoals hij aan hun vaderen had gezworen: geen van al hun vijanden heeft voor hen standgehouden; al hun vijanden heeft de Heer in hun hand gegeven.

45 Niets is onvervuld gebleven van gans het goede woord dat de Heer tot het huis van Israel had gesproken; alles is uitgekomen.