Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

2Petrus 1

1 Symeon Petrus, een dienaar en apostel van Jezus Christus, aan hen die een geloof hebben verkregen gelijkwaardig aan het onze, door de gerechtigheid van onzen God en redder Jezus Christus:

2 genade zij uw deel, en vrede worde u overvloedig geschonken door de erkenning van God en van Jezus, onzen Heer.

3 Alwat voor leven en vroomheid nodig is heeft zijn goddelijke kracht ons geschonken, door de erkenning van Hem die ons riep door zijn eigen heerlijkheid en deugd;

4 waardoor de kostelijkste en voor ons grootste beloften gegeven zijn; opdat gij daardoor deelgenoten aan de goddelijke natuur zoudt worden, ontkomen aan het bederf dat door de zinlijkheid in de wereld heerst.

5 En juist daarom moet gij de grootste vlijt aanwenden om bij uw geloof de deugd te voegen, bij de deugd de kennis,

6 bij de kennis de zelfbeheersching, bij de zelfbeheersching de volharding, bij de volharding de vroomheid,

7 bij de vroomheid den broederzin, bij den broederzin de liefde.

8 Want indien dit alles bij u aanwezig is en steeds meer wordt, zal het u niet ledig en onvruchtbaar laten blijven voor de erkenning van onzen Heer Jezus Christus.

9 Want hij bij wien dit niet aanwezig is is blind, kortzichtig, daar hij vergeten is hoe hij van zijn vroegere zonden is gereinigd.

10 Dus, broeders, beijvert u te meer om uw roeping en uitverkiezing te bevestigen; want zo doende zult gij nooit verdwalen.

11 Immers, op deze wijze zal u rijkelijk verleend worden de ingang in het eeuwige rijk van onzen Heer en redder Jezus Christus.

12 Om die reden wil ik u altijd deze dingen in herinnering brengen, hoewel gij ze weet en vaststaat in de waarheid die bij u is.

13 Doch ik houd het voor mijn plicht, zolang ik in deze tentwoning ben, u wakker te houden door u er aan te herinneren

14 daar ik weet dat het afleggen van mijn tentwoning spoedig zal plaatshebben, zoals ook onze Heer Jezus Christus mij heeft te kennen gegeven;

15 en ik zal mijn best doen dat gij na mijn heengaan in staat zult zijn u dit telkens in herinnering te brengen.

16 Want wij hebben u de macht en de komst van onzen Heer Jezus Christus verkondigd, niet kunstig verdichte fabelen napratend, maar nadat wij ooggetuigen van zijn majesteit geworden waren.

17 Immers, hij heeft van God den Vader eer en heerlijkheid ontvangen, toen hem door de hoogwaardige Heerlijkheid werd toegeroepen: Dit is mijn geliefde Zoon, in wien Ik welbehagen heb!

18 En deze uit den hemel komende stem hebben wijzelf gehoord, toen wij op den berg bij hem waren.

19 Ook bezitten wij het daardoor te vaster gemaakte woord der profeten, waaraan gij goed doet u te houden, als aan een licht dat schijnt in een donkere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster in uw harten opgaat.

20 Voor alles toch weet gij dat geen profetie der Schrift een eigenmachtige verklaring toelaat;

21 want een profetie is nooit voortgebracht door den wil van een mens, maar, door den Heiligen Geest gedreven, hebben mensen ze van Godswege uitgesproken.