Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

3Johannes 1

1 De Oudste aan zijn geliefden Cajus, dien ik in waarheid liefheb.

2 Geliefde, ik bid voor u dat gij in allen dele welvaart en gezond zijt, zoals uw ziel welvaart;

3 want ik heb mij zeer verblijd toen de broeders kwamen en getuigden aangaande uw waarheid: hoe gij in de waarheid leeft.

4 Ik ken geen groter vreugd dan te horen dat mijn kinderen leven in de waarheid.

5 Geliefde, gij doet trouw uw plicht in hetgeen gij doet voor de broeders, zelfs al zijn het vreemden.

6 Zij hebben dan ook tegenover de gemeente getuigenis afgelegd van uw liefde. Gij zult wel doen met hen ook verder op godewaardige wijze voort te helpen.

7 Want zij hebben hun woonplaats om den naam van Christus verlaten en nemen niets van de heidenen aan.

8 Wij zijn dan verplicht ons het lot van zulke mensen aan te trekken; opdat wij medewerkers voor de waarheid mogen zijn.

9 Ik heb het een en ander aan de gemeente geschreven. Maar Diotrefes, die onder hen de eerste wil zijn, stoort zich niet aan ons.

10 Daarom zal ik, wanneer ik kom, hem onder het oog brengen wat hij doet; daar hij met boze woorden tegen ons snatert; en hiermee niet tevreden, ontvangt hij de broeders niet in zijn huis en houdt hen die hiertoe genegen zijn tegen, ja, stoot hen uit de gemeente.

11 Geliefde, volg het kwade niet na, maar het goede. Wie wel handelt is uit God; wie slecht handelt heeft God niet gezien,

12 Demetrius heeft goede getuigenis gekregen van allen en van de waarheid zelve. Ook wij getuigen het, en gij weet dat onze getuigenis betrouwbaar is.

13 Veel had ik u te schrijven, maar ik wil u niet schrijven met inkt en pen;

14 ik hoop u spoedig te zien. Dan zullen wij van mond tot mond spreken. (1:15) Vrede zij uw deel. U groeten de vrienden. Groet de vrienden hoofd voor hoofd.