Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Judas 1

1 Judas, dienstknecht van Jezus Christus en broeder van Jacobus, aan de in God den Vader geliefde en voor Jezus Christus bewaarde uitverkorenen:

2 barmhartigheid, vrede en liefde mogen u in ruime mate ten deel vallen.

3 Geliefden, daar ik mij met alle macht beijver u te schrijven over ons gemeenschappelijk heil, achtte ik het nodig u een vermaning te schrijven: dat gij strijden moet voor het geloof dat eens -voor -al aan de heiligen is overgeleverd.

4 Want er zijn enige mensen binnengedrongen, sinds lang opgeschreven voor die veroordeling, goddelozen, die de genade van onzen God veranderen in liederlijkheid en onzen enigen Meester en Heer Jezus Christus verloochenen.

5 Nu wil ik u in gedachtenis brengen u, die eens -voor -al alles weet dat de Heer, na zijn volk uit Egypteland verlost te hebben, ten tweeden male de ongelovigen heeft omgebracht,

6 en dat hij de engelen die voor hun heerschappij niet gezorgd, maar hun eigen woonsteden verlaten hebben, tot het gericht van den groten dag, met eeuwige boeien door de duisternis bedekt, heeft bewaard;

7 zoals ook Sodom en Gomorra en de omliggende steden, die evenals zij ontucht bedreven en aan onnatuurlijke lusten toegegeven hadden, daar als een voorbeeld liggen van de straf door het eeuwige vuur.

8 Eveneens bevlekken ook zij, in dromen bevangen, hun vlees, minachten de Heerschappij en smalen op de Heerlijkheden.

9 Nu, de aartsengel Michael waagde het niet, toen hij met den Duivel over het lijk van Mozes twistte, een smalend oordeel te vellen, maar zeide: De Heer bestraffe u!

10 Maar die lieden smalen op dat waarvan zij niets weten; en in de dingen waarvan zij langs natuurlijken weg, als de redeloze dieren, wel verstand hebben, gaan zij te gronde.

11 Wee over hen; want zij betreden den weg van Kain, laten zich, op loon belust, door Bileams bedrog meesleepen, en gaan te gronde door weerspannigheid van Korah.

12 Dat zijn de schandvlekken op uw liefdemalen, zonder schroom meebrassend, zichzelf weidend, waterloze door winden voorbijgedreven wolken, bomen in den oogsttijd zonder vruchten, tweemaal gestorven, ontworteld,

13 woeste zeegolven, die hun eigen schande, als schuim opwerpen, dwaalsterren, waarvoor de donkerte der duisternis voor eeuwig bewaard wordt.

14 Van hen heeft ook de zevende van Adam af, Henoch, aldus geprofeteerd: Zie, de Heer komt met zijn heilige duizendtallen,

15 ten einde over allen gericht te houden en al de goddelozen te bestraffen om al de goddeloze werken die zij in goddeloosheid bedreven hebben en om al de ruwe woorden die de goddeloze zondaren tegen Hem hebben uitgesproken.

16 Dat zijn de murmureerders die op het noodlot schimpen, zich gedragen naar hun lusten, terwijl hun mond snorkend spreekt en zij groten vleien om er voordeel van te hebben.

17 Maar gij, geliefden, houdt in gedachtenis wat u voorspeld is door de apostelen van onzen Heer Jezus Christus;

18 want zij zeiden u: In den laatsten tijd zullen er spotters zijn die zich gedragen naar hun eigen goddeloze lusten.

19 Dat zijn zij die scheuring veroorzaken, zinlijke mensen, die den Geest niet hebben.

20 Maar gij, geliefden, bouwt uzelf op door uw allerheiligst geloof, bidt in den Heiligen Geest,

21 bewaart uzelf in de liefde Gods, de barmhartigheid van onzen Heer Jezus Christus tot het eeuwige leven verwachtend.

22 Wel moet gij hen met wie gij, omdat zij twijfelen, medelijden hebt

23 redden door hen met geweld uit het vuur te trekken, maar uw medelijden met anderen moet met vreze gepaard gaan, daar gij zelfs het kleed dat door het vlees bezoedeld is haat.

24 Hem die in staat is u voor struikelen te bewaren en vlekkeloos onder gejuich te plaatsen voor zijn heerlijkheid,

25 den enigen God, onzen redder door Jezus Christus, onzen Heer, Hem zij heerlijkheid, majesteit, kracht en macht voor alle eeuwigheid en nu en tot in alle eeuwigheid. Amen.