Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Openbaring 16

1 Toen hoorde ik een luide stem uit het heiligdom tot de zeven engelen zeggen: Gaat nu de zeven schalen van Gods toorn op de aarde uitgieten.

2 De eerste dan ging heen en goot zijn schaal op de aarde uit, en venijnige, boze zweren braken uit de mensen die het merkteken van het Beest droegen en de aanbidders van zijn beeld.

3 De tweede engel goot zijn schaal uit op de zee, en zij werd bloed als van een dode, en alwat in de zee leven had stierf.

4 De derde engel goot zijn schaal uit over de rivieren en waterbronnen en ze werden bloed.

5 Toen hoorde ik den engel der wateren zeggen: Rechtvaardig zijt Gij, die zijt en waart, de Heilige, bij het vellen van dit vonnis:

6 omdat zij het bloed der heiligen en profeten vergoten hebben, hebt ook Gij aan hen bloed te drinken gegeven. Dat hebben zij verdiend!

7 En ik hoorde het altaar zeggen: Ja waarlijk, Heere God, Albeheerscher, billijk en rechtvaardig zijn uw vonnissen.

8 De vierde goot zijn schaal uit tegen de zon, en haar werd toegestaan de mensen met vuur te verbranden.

9 En toen de mensen werden verbrand in een geweldigen brand, lasterden zij den naam van God, die de macht heeft over die plagen, en bekeerden zich niet om Hem eer te geven.

10 De vijfde goot zijn schaal uit tegen den troon van het Beest, en toen zijn koninkrijk hierop verduisterd werd, beten zij zich van pijn op de tong,

11 lasterden, onder al hun pijnen en zweren, den God des hemels en bekeerden zich niet van hun werken.

12 De zesde goot zijn schaal uit over de Grote Rivier, den Eufraat, en haar water droogde op, zodat de weg gebaand was voor de koningen die van het Oosten kwamen.

13 Toen zag ik uit den muil van den draak en den muil van het Beest en den muil van den Valsen profeet, drie onreine geesten, als kikvorsen komen;

14 want dat zijn de geesten der duivelen die wonderen doen, die uitgaan tot de koningen der gehele wereld om hen te verzamelen tot den strijd op den groten dag van God, den Albeheerscher.

15 Zie, ik kom als een dief; zalig wie waakt en zijn klederen aanhoudt; opdat hij niet naakt rondga en men zijn schaamte zie.

16 En hij verzamelde hen op de plaats die in het Hebreeuws Harmagedon heet.

17 De zevende goot zijn schaal over de lucht uit, en een luide stem kwam uit het heiligdom, van den kant van den troon: Het is geschied.

18 Toen kwamen er bliksemstralen, geluiden, donderslagen en een grote aardbeving, zoals er nooit een geweest is sedert er mensen op aarde zijn; zo geweldig was die aardbeving!

19 De grote stad splitste zich in drie delen, en de steden der heidenen vielen in. Men bracht bij God het grote Babylon in gedachtenis om het den beker van den wijn van zijn grimmigen toorn te geven.

20 Alle eilanden vloden, de bergen waren niet meer te vinden.

21 Een geweldige hagelbui, van stenen veel ponden zwaar, viel uit den hemel op de mensen, en de mensen lasterden God te midden van de hagelplaag; want de plaag was ontzaglijk groot.