Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Openbaring 3

1 Schrijf aan den engel der gemeente te Sardes: Zo spreekt hij die de zeven geesten Gods en de zeven sterren vasthoudt: Ik ken uw werken: gij heet te leven en zijt dood:

2 Word wakker en versterk het overige dat sterven gaat; want ik heb bevonden dat uw werken niet voltooid zijn voor het oog van mijn God.

3 Gedenk dan hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, bewaar het en bekeer u. Indien gij niet ontwaakt, zal ik komen als een dief, en gij weet niet te welker ure ik u overval.

4 Maar gij hebt te Sardes enige weinige personen die hun kleren niet verontreinigd hebben. Zij zullen in het wit gekleed met mij rondgaan, omdat zij het waard zijn.

5 Hij die overwint zal getooid worden in witte klederen, en ik zal zijn naam niet uitwissen uit het boek des levens; neen, ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor zijn engelen.

6 Wie een oor heeft hore wat de Geest tot de gemeenten zegt.

7 Schrijf aan den engel der gemeente te Filadelfia: Zo spreekt de heilige, de waarachtige, die den sleutel van David heeft als hij opent, sluit niemand; sluit hij, niemand opent:

8 Ik ken uw werken. Zie, ik heb u gegeven dat voor u een deur openstaat die niemand kan sluiten; want al hebt gij geringe kracht, gij hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend.

9 Zie, ik stel in uw hand enigen van hen die tot de Synagoge van den Satan behoren, die zeggen Joden te zijn en het niet zijn, maar zij liegen het. Zie, ik zal maken dat zij komen en voor uw voeten neervallen; zij zullen weten dat ik u heb liefgehad.

10 Omdat gij het bevel naar mijn voorbeeld geduld te oefenen trouw hebt bewaard, zal ik ook u bewaren en redden uit de ure der beproeving, die over de gehele wereld komen zal om de bewoners der aarde op de proef te stellen.

11 Spoedig kom ik. Houd wat gij hebt, opdat niemand u uw krans ontneme.

12 Wie overwint, ik zal hem maken tot een zuil in den tempel van mijn God, en nimmer zal hij dien verlaten: ik zal op hem den naam van mijn God schrijven en den naam der stad van mijn God, het Nieuw Jeruzalem, dat uit den hemel neerdaalt van mijn God, en mijn nieuwen naam.

13 Wie een oor heeft hore wat de Geest tot de gemeenten zegt.

14 Schrijf aan den engel der gemeente te Laodicea: Zo spreekt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, de eersteling van Gods schepping:

15 Ik ken uw werken en weet dat gij noch koud noch heet zijt. Och of gij of koud of heet waart!

16 Zo dan, omdat gij lauw zijt, noch heet, noch koud, zal ik u uit mijn mond spuwen.

17 Omdat gij zegt: Ik ben rijk en verrijkt en heb aan niets gebrek, en niet weet dat gij ellendig en deerniswaardig en arm en blind en naakt zijt

18 zo raad ik u van mij te kopen door vuur gezuiverd goud om rijk te worden en witte kleren om ze aan te trekken, opdat de schande uwer naaktheid niet openbaar worde, en zalf om daarmee uw ogen te zalven, opdat gij moogt zien.

19 Zovelen ik liefheb bestraf en tuchtig ik. Wees dan ijverig en bekeer u.

20 Zie, ik sta aan de deur en klop. Wanneer iemand mijn stem hoort en de deur opent, dan zal ik bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden, en hij met mij.

21 Wie overwint, hem zal ik geven met mij op mijn troon te zitten, zoals ook ik overwonnen heb en gezeten ben bij mijn Vader op zijn troon.

22 Wie een oor heeft hore wat de Geest tot de gemeenten zegt.