Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Rechters 4

1 Na Ehuds dood gingen de Israelieten voort te doen wat kwaad was in 's Heeren oog.

2 Daarom verkocht de Heer hen aan Jabin, den koning van Kanaan, die in Hasor regeerde; zijn legeroverste was Sizera, en deze woonde in Haroosjeth-haggojim.

3 En de Israelieten riepen tot den Heer; want Jabin bezat negenhonderd ijzeren wagens en had de Israelieten twintig jaar lang zwaar verdrukt.

4 Te dier tijd richtte Debora, een profetes, vrouw van Lappidoth, Israel.

5 Zij zetelde onder den Deborapalm, tussen Rama en Bethel, in het gebergte van Efraim, werwaarts de Israelieten tot haar ten gerichte opgingen.

6 Zij nu ontbood Barak, den zoon van Abinoam, uit Kedes in Naftali, en zeide tot hem: Heeft de Heer, Israels god, niet bevolen: Ga, trek naar den berg Tabor en neem tienduizend man uit de Naftalieten en de Zebulonieten met u mede;

7 dan zal ik Sizera, den legeroverste van Jabin, met zijn wagens en zijn legerschaar in het dal van den Kisjon tot u trekken, en hem in uw hand geven.

8 Maar Barak zeide tot haar: Indien gij met mij gaat, zal ik gaan; anders niet.

9 Waarop zij zeide: Dan ga ik met u. Maar nu zult gij geen eer behalen op den weg dien gij betreden zult; want aan een vrouw zal de Heer Sizera verkopen. Dus maakte Debora zich op en ging met Barak naar Kedes.

10 Nu riep Barak Zebulon en Naftali naar Kedes samen; en tienduizend man trokken in zijn gevolg op; ook Debora trok met hem.

11 --Heber, de Keniet, nu had zich afgescheiden van Kain, van de zonen van Hobab, Mozes schoonvader, en zijn tent opgeslagen bij den eik van Besaanannim, in de buurt van Kedes.

12 --Toen men aan Sizera mededeelde dat Barak, de zoon van Abinoam naar den berg Tabor was opgetrokken,

13 riep hij al zijn wagens, negenhonderd ijzeren wagens, en al het volk dat bij hem was, uit Haroosjeth-haggojim naar het dal van den Kisjon, samen.

14 En Debora zeide tot Barak: Maak u op: want dit is de dag waarop de Heer Sizera in uw hand geeft. Gaat de Heer niet voor u uit? Toen daalde Barak van den berg Tabor af, door tienduizend man gevolgd.

15 En de Heer bracht Sizera met al zijn wagens en zijn ganse leger door het scherp des zwaards in verwarring voor Barak. Sizera, van zijn wagen afgestapt, vluchtte te voet,

16 terwijl Barak de wagens en het leger tot Haroosjeth-haggojim vervolgde; het ganse leger van Sizera viel door het scherp des zwaards; niet een bleef over.

17 Sizera dan vluchtte te voet naar de tent van Jael, de vrouw van Heber, den Keniet; want er was vrede tussen Jabin, den koning van Hasor, en het huis van Heber, den Keniet.

18 Jael kwam naar buiten, Sizera tegemoet en zeide tot hem: Kom binnen, mijn heer, kom bij mij binnen; vrees niet. Zo trad hij bij haar binnen in de tent, waar zij hem met een kleed bedekte.

19 Hij zeide tot haar: Geef mij toch wat water te drinken; ik heb dorst. Hierop opende zij een zak melk, gaf hem te drinken en bedekte hem weder.

20 Hij zeide tot haar: Ga aan den ingang der tent staan, en als iemand komt en u vraagt of hier iemand is, zeg dan: Neen.

21 Toen nam Jael, de vrouw van Heber een pin van de tent, vatte den hamer in de hand, kwam stil bij hem binnen en sloeg, terwijl hij vast sliep, de pin in zijn slaap, zodat ze in den grond drong. Hij werd bewusteloos en stierf.

22 Daar kwam Barak, Sizera vervolgend Jael ging naar buiten hem tegemoet, en zeide tot hem: Kom hier; ik zal u den man laten zien dien gij zoekt. Hij kwam binnen, en daar lag Sizera dood, de pin in den slaap van zijn hoofd!

23 Zo vernederde God te dien dage Jabin, den koning van Kanaan, voor de Israelieten,

24 en de hand der Israelieten drukte steeds zwaarder op Jabin, den koning van Kanaan, totdat zij Jabin, den koning van Kanaan, uitgeroeid hadden.